Toyota Auris (2018 year). Manual in Dutch - page 9

 

  Главная      Toyota     Toyota Auris (2018 year). Manual in Dutch

 

Search            copyright infringement  

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Content      ..     7      8      9      10     ..

 

 

 

Toyota Auris (2018 year). Manual in Dutch - page 9

 

 

560
8-1. Belangrijke informatie
WAARSCHUWING
Als de motor tijdens het rijden afgezet moet worden
De rem- en stuurbekrachtiging zullen niet meer werken, waardoor het
intrappen van het rempedaal en het verdraaien van het stuurwiel zwaarder
gaan. Minder zo veel mogelijk vaart voordat u de motor afzet.
Auto's zonder Smart entry-systeem en startknop: Probeer nooit de sleutel
uit het contactslot te halen, omdat het stuurwiel dan wordt vergrendeld.
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
561
Als uw auto moet worden gesleept
Als uw auto moet worden gesleept, adviseren wij u dat te laten
doen door een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of
een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskun-
dige of professioneel bergingsbedrijf, en daarbij gebruik te
maken van een lepelwagen of een autoambulance.
Gebruik een stevige sleepkabel en neem de wettelijke voor-
schriften in acht.
Omstandigheden waaronder u vóór het slepen contact dient op
te nemen met de dealer
Het volgende kan duiden op een probleem in de transmissie. Neem
vóór het slepen contact op met een erkende Toyota-dealer of herstel-
ler/reparateur, een andere naar behoren gekwalificeerde en uitge-
ruste deskundige of een professioneel bergingsbedrijf.
● De motor draait, maar de auto komt niet in beweging.
● De auto maakt een abnormaal geluid.
Slepen met een takelwagen
Sleep de auto niet met een takel-
wagen, om beschadiging van de
carrosserie te voorkomen.
8
562
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
Slepen met een lepelwagen
Aan de voorzijde
Aan de achterzijde
Deactiveer de parkeerrem.
Gebruik een dolly onder de voor-
wielen.
Vervoeren op een autoambulance
Activeer de parkeerrem en zet het contact UIT.
1
Plaats wielblokken bij alle vier de wielen om te voorkomen dat de auto
wegrolt.
Zet de auto vast door de wielen
2
met de gordels aan de vloer
van de autoambulance vast te
zetten, zoals aangegeven.
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
563
Slepen in een noodgeval
Als er geen autoambulance beschikbaar is, mag de auto in geval van
nood tijdelijk worden gesleept door gebruik te maken van sleepkabels
of -kettingen die u aan de sleepogen vastmaakt. Uw auto mag op
deze manier alleen op een verharde weg en met lage snelheid (lager
dan 30 km/h) over een afstand van maximaal 80 km worden gesleept.
Er moet een bestuurder in de auto zitten om te sturen en te remmen.
Ook dienen de wielen, de assen, de aandrijflijn, de stuurinrichting en
de remmen in een goede conditie te zijn.
Procedure bij slepen in een noodgeval
1
Haal het sleepoog tevoorschijn. (Blz. 590, 605)
2
Verwijder het afdekkapje van
het sleepoog met een sleufkop-
schroevendraaier.
Omwikkel het uiteinde van de
schroevendraaier met een doek
om schade te voorkomen.
Plaats het sleepoog in de ope-
3
ning en draai het zo ver moge-
lijk met de hand vast.
8
Draai het sleepoog stevig vast
4
met behulp van een wielmoer-
sleutel* of een stevige metalen
stang.
*: Als de auto niet is uitgerust met
een wielmoersleutel, kunt u er een
aanschaffen bij een erkende
Toyota-dealer of hersteller/repara-
teur of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste des-
kundige.
564
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
5
Maak de kabel of de ketting goed vast aan het sleepoog.
Pas op dat u de carrosserie niet beschadigt.
6
Auto's zonder Smart entry-systeem en startknop: Stap in de weg te
slepen auto en start de motor.
Zet, als de motor niet start, het contact AAN.
Auto's met Stop & Start-systeem: Zet het contact eenmaal UIT en start ver-
volgens de motor alvorens de auto te slepen.
Auto's met Smart entry-systeem en startknop: Stap in de weg te slepen
auto en start de motor.
Zet, als de motor niet start, het contact AAN.
Auto's met Stop & Start-systeem: Zet het contact eenmaal UIT en start ver-
volgens de motor alvorens de auto te slepen.
Zet de selectiehendel in stand N en deactiveer de parkeerrem.
7
Als de selectiehendel niet in een andere stand kan worden gezet:
Blz. 253
Tijdens het slepen
Als de motor niet draait, werken de rem- en stuurbekrachtiging niet. Hierdoor
zullen het remmen en sturen veel zwaarder gaan dan normaal.
Wielmoersleutel
Auto's zonder wielmoersleutel: Een wielmoersleutel is verkrijgbaar bij een
erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Auto's met wielmoersleutel: De wielmoersleutel bevindt zich in de bagage-
ruimte. (Blz. 590)
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
565
WAARSCHUWING
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht.
Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan ernstig letsel tot
gevolg hebben.
Bij het slepen van de auto
Zorg ervoor dat de auto wordt vervoerd
met de voorwielen of met alle vier de wie-
len van de grond. Als de voorwielen tij-
dens het slepen de grond raken, kunnen
de aandrijflijn en de bijbehorende onder-
delen beschadigd raken.
Voorkomen van ernstige schade aan het Stop & Start-systeem bij het
slepen (auto's met Stop & Start-systeem)
Sleep deze auto nooit met vier wielen op de grond. Gebruik een autoambu-
lance of sleep de auto met de voor- of achterwielen in een lepel.
Tijdens het slepen
Wanneer u bij het slepen kabels of kettingen gebruikt, vermijd dan plotse-
ling optrekken, enz. waardoor er extreme krachten op het sleepoog en de
sleepkabel of -ketting worden uitgeoefend. Het sleepoog en de kabel of
ketting kunnen beschadigd raken en afgebroken stukken kunnen perso-
nen raken en ernstige schade veroorzaken.
Auto's zonder Smart entry-systeem en startknop: Zet het contact niet UIT.
De mogelijkheid bestaat dat het stuurwiel wordt vergrendeld en niet kan
worden bediend.
Auto's met Smart entry-systeem en startknop: Zet het contact niet UIT.
De mogelijkheid bestaat dat het stuurwiel wordt vergrendeld en niet kan
worden bediend.
8
Plaatsen van de sleepogen op de auto
Controleer of de sleepogen goed vastzitten.
Als dat niet het geval is, dan kunnen de sleepogen bij het slepen losraken.
566
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
OPMERKING
Voorkomen van beschadigingen aan de auto bij het slepen met een
lepelwagen
Auto's zonder Smart entry-systeem en startknop: Sleep de auto niet met
de achterwielen omhoog terwijl het contact UIT staat of de sleutel is verwij-
derd.
Het stuurslot is niet sterk genoeg om de voorwielen in de rechtuitstand te
houden.
Auto's met Smart entry-systeem en startknop: Sleep de auto niet met de
achterwielen omhoog als het contact UIT staat. Het stuurslot is niet sterk
genoeg om de voorwielen in de rechtuitstand te houden.
Let erop dat de andere zijde van de auto dan die die op de lepel staat vol-
doende grondspeling heeft. Als er onvoldoende speling aanwezig is, kan
de auto tijdens het slepen beschadigd raken.
Voorkomen van beschadigingen aan de auto bij het slepen met een
takelwagen
Sleep de auto niet met een takelwagen, noch vooruit, noch achteruit.
Voorkomen van beschadigingen aan de auto tijdens slepen in een
noodgeval
Maak de kabel of de ketting niet vast aan onderdelen van de wielop-
hanging.
Voorkomen van beschadigingen aan de auto bij gebruik van een
autoambulance
Rijd niet over de wielblokken, anders kunnen de banden beschadigd
raken.
Bevestig de gordels alleen om de wielen en niet om andere delen van de
auto (zoals de wielophanging).
Bij het slepen van een auto met Stop & Start-systeem (indien aanwezig)
Auto's zonder Smart entry-systeem en startknop: Wanneer de auto moet
worden gesleept waarbij alle wielen de grond raken, voer dan de volgende
procedure uit alvorens te slepen om het systeem te beschermen.
Zet het contact eenmaal UIT en start vervolgens de motor. Zet, als de motor
niet start, het contact AAN.
Auto's met Smart entry-systeem en startknop: Wanneer de auto moet wor-
den gesleept waarbij alle wielen de grond raken, voer dan de volgende pro-
cedure uit alvorens te slepen om het systeem te beschermen.
Zet het contact eenmaal UIT en start vervolgens de motor. Zet, als de motor
niet start, het contact AAN.
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
567
Als u denkt dat er iets mis is
Als u een van de volgende verschijnselen opmerkt, moet uw
auto mogelijk worden afgesteld of gerepareerd. Neem zo snel
mogelijk contact op met een erkende Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitge-
ruste deskundige.
Zichtbare symptomen
● Sporen van lekkage onder de auto.
(Na gebruik van de airconditioning is waterlekkage normaal.)
● Banden die er te zacht uit zien of die ongelijkmatig versleten zijn
● Auto's met een instrumentenpaneel met 3 meters: Het waarschu-
wingslampje hoge koelvloeistoftemperatuur gaat branden.
● Auto's met een instrumentenpaneel met 2 meters: De koelvloeistof-
temperatuurmeter staat voortdurend hoger dan normaal.
Hoorbare symptomen
● Abnormale uitlaatgeluiden
● Overmatig piepende banden bij het nemen van een bocht
● Vreemde geluiden die kennelijk in verband staan met de bewegin-
gen van de wielophanging
● Pingelende of andere abnormale geluiden uit de motorruimte
Merkbare symptomen
8
● De motor hapert, stottert of draait onregelmatig
● Een merkbaar verlies aan trekkracht
● De auto trekt tijdens het remmen sterk naar één kant
● De auto trekt sterk naar één kant, terwijl u rechtuitrijdt op een
vlakke weg
● Teruglopende remwerking, sponzig gevoel in het rempedaal, een
rempedaal dat bijna tot op de vloer kan worden ingetrapt
568
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
Uitschakelsysteem brandstofpomp
(alleen benzinemotor)
Het uitschakelsysteem van de brandstofpomp onderbreekt de
brandstoftoevoer naar de motor om de kans op brandstof-
lekkage te verkleinen als de motor afslaat of als een airbag
wordt geactiveerd als gevolg van een aanrijding.
Volg onderstaande procedure om de motor opnieuw te starten als het
systeem geactiveerd is.
Auto's zonder Smart entry-systeem en startknop
1
Zet het contact in stand ACC of UIT.
2
Start de motor opnieuw.
Auto's met Smart entry-systeem en startknop
1
Zet het contact in stand ACC of UIT.
2
Start de motor opnieuw.
OPMERKING
Vóór het starten
Controleer het wegdek/de bodem onder de auto.
Als er brandstoflekkage waarneembaar is, is het waarschijnlijk dat het
brandstofsysteem beschadigd is en reparatie behoeft. Start de motor niet
opnieuw.
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
569
Als een waarschuwingslampje gaat bran-
den of een waarschuwingszoemer klinkt
Voer op rustige wijze onderstaande handelingen uit als een van
de waarschuwingslampjes gaat branden of knipperen. Als een
van de lampjes gaat branden of knipperen en daarna weer uit-
gaat, is er niet noodzakelijkerwijs een defect in het systeem aan-
wezig. Als deze situatie echter blijft voortduren, laat uw auto dan
controleren door een erkende Toyota-dealer of hersteller/repara-
teur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Overzicht waarschuwingslampjes en waarschuwingszoemers
Waarschu-
Waarschuwingslampje/details/handelingen
wingslampje
Waarschuwingslampje
(waarschuwingszoemer) rem-
systeem*1
Geeft het volgende aan:
• Het remvloeistofniveau is te laag; of
• Er zit een storing in het remsysteem.
Dit lampje gaat ook branden als de parkeerrem niet
gedeactiveerd is. Als het lampje uitgaat nadat de par-
keerrem gedeactiveerd is, werkt het systeem normaal.
Breng de auto onmiddellijk op een veilige plaats tot
stilstand en neem contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskun-
8
dige. Doorrijden met de auto kan gevaarlijk zijn.
Laadstroomcontrolelampje
Geeft aan dat er een storing aanwezig is in het laadsys-
teem van de auto
Breng de auto onmiddellijk op een veilige plaats tot
stilstand en neem contact op met een erkende
(indien aanwezig)
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskun-
dige.
570
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
Waarschu-
Waarschuwingslampje/details/handelingen
wingslampje
Waarschuwingslampje lage oliedruk
Geeft aan dat de motoroliedruk te laag is.
Breng de auto onmiddellijk op een veilige plaats tot
stilstand en neem contact op met een erkende
(indien aanwezig)
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskun-
dige.
Waarschuwingslampje hoge koelvloeistoftemperatuur
Geeft aan dat de motor oververhit raakt. (Blz. 629)
Breng de auto onmiddellijk op een veilige plaats tot
stilstand en neem contact op met een erkende
(indien aanwezig)
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskun-
dige.
Motorcontrolelampje
Geeft aan dat er een storing is in:
• Het elektronische motorregelsysteem;
• De elektronische smoorklepregeling; of
• Het elektronische regelsysteem Multidrive CVT (indien
aanwezig)
Laat uw auto direct controleren door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskun-
dige.
Waarschuwingslampje SRS
Geeft aan dat er een storing is in:
• Het SRS-airbagsysteem; of
• Het gordelspannersysteem
Laat uw auto direct controleren door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskun-
dige.
Waarschuwingslampje ABS
Geeft aan dat er een storing is in:
• Het ABS; of
• Het Brake Assist-systeem
Laat uw auto direct controleren door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskun-
dige.
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
571
Waarschu-
Waarschuwingslampje/details/handelingen
wingslampje
Waarschuwingslampje (waarschuwingszoemer) elektri-
sche stuurbekrachtiging
Geeft aan dat er een storing is in de elektrische stuurbe-
krachtiging (EPS)
Laat uw auto direct controleren door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskun-
dige.
Controlelampje cruise control
Geeft aan dat er een storing aanwezig is in het cruise con-
trol-systeem.
Laat uw auto direct controleren door een erkende
(Gaat geel branden)
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere
(indien aanwezig)
naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskun-
dige.
Controlelampje snelheidsbegrenzer
Geeft aan dat er een storing aanwezig is in het snelheids-
begrenzersysteem.
Laat uw auto direct controleren door een erkende
(Gaat geel branden)
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere
(indien aanwezig)
naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskun-
dige.
Controlelampje Traction Control
Geeft aan dat er een storing is in:
• De VSC (Vehicle Stability Control);
• De TRC (Traction Control); of
• De Hill Start Assist Control
Het lampje gaat knipperen wanneer de VSC of TRC in
8
(Gaat branden)
werking is. (Blz. 358)
Laat uw auto direct controleren door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskun-
dige.
572
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
Waarschu-
Waarschuwingslampje/details/handelingen
wingslampje
Waarschuwingslampje PCS
Wanneer het waarschuwingslampje knippert (en een zoe-
mer klinkt):
Geeft aan dat er een storing aanwezig is in het PCS (Pre-
Crash Safety-systeem)
Laat uw auto direct controleren door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskun-
dige.
Wanneer het waarschuwingslampje brandt:
Geeft aan dat het PCS (Pre-Crash Safety-systeem) tijde-
lijk niet beschikbaar is, mogelijk als gevolg van een van de
onderstaande zaken:
• Het deel van de voorruit rondom de sensor voor is vuil,
(indien aanwezig)
beslagen of bedekt door condens, ijs, stickers, e.d.
Verwijder het vuil, de condens, het ijs, de stickers,
enz. (Blz. 281)
• De temperatuur van de sensor voor ligt buiten het wer-
kingsbereik
Wacht een tijdje totdat het gebied rondom de sensor
voor voldoende is afgekoeld.
• Het VSC (Vehicle Stability Control-systeem) of het PCS
(Pre-Crash Safety-systeem) is uitgeschakeld of beide
systemen zijn uitgeschakeld.
Schakel om het Pre-Crash Safety-systeem in te scha-
kelen zowel het VSC-systeem als het PCS-systeem in.
(Blz. 286, 359)
Controlelampje uitgeschakeld Stop & Start-systeem
Geeft aan dat er een storing aanwezig is in het Stop &
Start-systeem
(Het controlelampje uitgeschakeld Stop & Start-systeem
gaat branden wanneer het systeem wordt uitgeschakeld:
Blz. 313)
(Knippert)
(indien aanwezig)
Laat uw auto direct controleren door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskun-
dige.
Waarschuwingslampje brandstoffilter
Geeft aan dat er te veel water is verzameld in het brand-
stoffilter.
(indien aanwezig)
Blz. 507
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
573
Waarschu-
Waarschuwingslampje/details/handelingen
wingslampje
Waarschuwingslampje laag motoroliepeil
Geeft aan dat het motoroliepeil laag is, maar duidt niet op
een storing.
(indien aanwezig)
Controleer het oliepeil en vul indien nodig olie bij.
(Blz. 493)
Waarschuwingslampje motorolie verversen
Wanneer het lampje knippert:
Geeft aan dat de motorolie moet worden ververst.
(Als het indicatiesysteem voor het verversen van de
motorolie niet is gereset, zal het controlelampje niet goed
werken.)
Controleer de motorolie en ververs indien nodig. Na
het verversen van de motorolie moet het verversings-
systeem worden gereset. (Blz. 498)
Als het lampje gaat branden:
(indien aanwezig)
Geeft aan dat de motorolie moet worden ververst.
Na het verversen van de motorolie en het resetten van het
indicatiesysteem motorolie verversen.
Laat de motorolie en het oliefilter door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskun-
dige controleren en vervangen. Na het verversen van
de motorolie moet het verversingssysteem worden
gereset. (Blz. 498)
Waarschuwingslampje roetfiltersysteem
• Geeft aan dat de DPF-katalysator moet worden gerei-
nigd door herhaaldelijke korte ritten en/of rijden met lage
snelheid.
• Geeft aan dat de hoeveelheid ophoping in de DPF-kata-
8
lysator het gespecificeerde niveau heeft bereikt.
Om het roetfilter te reinigen moet er gedurende 20 -
30 minuten met de auto gereden worden met een
snelheid van 65 km/h of hoger totdat het waarschu-
wingslampje van het roetfiltersysteem uitgaat*2.
(indien aanwezig)
Zet de motor zo min mogelijk uit totdat het waarschu-
wingslampje van het roetfiltersysteem uitgaat.
Als het niet mogelijk is te rijden met een snelheid van
65 km/h of hoger, of als het waarschuwingslampje
van het roetfiltersysteem niet uitgaat ook al is er lan-
ger dan 30 minuten met de auto gereden, laat dan uw
auto controleren door een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
574
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
Waarschu-
Waarschuwingslampje/details/handelingen
wingslampje
Waarschuwingslampje
(waarschuwingszoemer) open
portier/achterklep*3
Geeft aan dat een van de portieren of de achterklep niet
geheel gesloten is
(indien aanwezig)
Controleer of alle portieren en de achterklep gesloten
zijn.
Controlelampje Smart entry-systeem met startknop
Geeft aan dat er een storing aanwezig is in het Smart
entry-systeem met startknop.
Laat uw auto direct controleren door een erkende
(Knippert gedurende
15 seconden geel.)
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere
(indien aanwezig)
naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskun-
dige.
Waarschuwingslampje laag brandstofniveau
Instrumentenpaneel met 3 meters:
Geeft aan dat de resterende hoeveelheid brandstof onge-
veer 7,5 liter of minder is
Instrumentenpaneel met 2 meters:
• Benzinemotor: Geeft aan dat de resterende hoeveelheid
brandstof ongeveer 7,5 l of minder is
• Dieselmotor: Geeft aan dat de resterende hoeveelheid
brandstof ongeveer 8,3 l of minder is
Vul de brandstoftank.
Controlelampje
(waarschuwingszoemer) bestuurders-
en voorpassagiersgordel*4
Waarschuwt de bestuurder en/of voorpassagier dat de
veiligheidsgordel vastgemaakt dient te worden.
Doe de veiligheidsgordel om.
Als er iemand op de voorpassagiersstoel zit, moet
ook de veiligheidsgordel voor de voorpassagier wor-
den vastgemaakt, zodat het waarschuwingslampje
(de waarschuwingszoemer) uitgaat.
Controlelampjes
(waarschuwingszoemer) veiligheids-
gordel achterpassagiers*4
Waarschuwt de achterpassagiers om de veiligheidsgordel
(indien aanwezig)
om te doen.
Doe de veiligheidsgordel om.
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
575
Waarschu-
Waarschuwingslampje/details/handelingen
wingslampje
Waarschuwingslampje lage bandenspanning
Als het lampje gaat branden:
Lage bandenspanning, bijvoorbeeld door
• Natuurlijke oorzaken (Blz. 578)
• Lekke band (Blz. 589, 603)
Breng de banden op de juiste spanning.
Na een paar minuten dooft het lampje. Laat het sys-
teem nakijken door een erkende Toyota-dealer of her-
steller/reparateur of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste deskundige indien het
lampje niet dooft nadat de banden op spanning zijn
(indien aanwezig)
gebracht.
Als het lampje gaat branden nadat het gedurende
1
minuut geknipperd heeft:
Storing in het bandenspanningswaarschuwingssysteem
(Blz. 579)
Laat het systeem controleren door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskun-
dige.
Centraal waarschuwingslampje
Een zoemer klinkt en het waarschuwingslampje gaat
branden en knippert om aan te geven dat het centrale
(indien aanwezig)
waarschuwingssysteem een storing heeft gesignaleerd.
Blz. 582
1: Waarschuwingszoemer geactiveerde parkeerrem:
Er klinkt een zoemer om aan te geven dat de parkeerrem nog niet is gede-
activeerd (als de auto een snelheid van 5 km/h heeft bereikt).
8
*2: Het waarschuwingslampje van het roetfiltersysteem kan blijven branden
als het waarschuwingslampje motorolie verversen brandt. Laat in dit geval
uw auto controleren door een erkende Toyota-dealer of hersteller/repara-
teur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskun-
dige.
*3: Waarschuwingszoemer open portier/achterklep:
Er klinkt een zoemer als de rijsnelheid hoger wordt dan 5 km/h terwijl een
portier is geopend.
*4: Waarschuwingszoemer veiligheidsgordel bestuurder en voorpassagier:
De waarschuwingszoemer voor de veiligheidsgordels herinnert de bestuur-
der en de passagiers eraan de veiligheidsgordel om te doen. De zoemer
klinkt gedurende 30 seconden nadat de auto een snelheid van ten minste
20 km/h heeft bereikt. Als de veiligheidsgordel daarna nog niet is vastge-
maakt, laat de zoemer gedurende 90 seconden een ander geluid horen.
576
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
Volg de correctieprocedures. (auto's met Smart entry-systeem
en startknop en met een instrumentenpaneel met 3 meters)
Controleer, nadat de noodzakelijke handelingen uitgevoerd zijn om
het probleem te verhelpen, of de waarschuwingslampjes uitgaan.
Waarschu-
Zoemer
Zoemer
wings-
Waarschuwingslampje/details/handelingen
interieur
exterieur
lampje
Controlelampje Smart entry-systeem met
startknop (auto's met Multidrive CVT)
De elektronische sleutel bevond zich buiten de
auto en het bestuurdersportier werd geopend
en gesloten terwijl de selectiehendel in een
Continu
Continu
andere stand dan stand P werd gezet zonder
(Knippert
geel)
het contact UIT te zetten.
Zet de selectiehendel in stand P.
Neem de elektronische sleutel weer mee in
de auto.
Controlelampje Smart entry-systeem met
startknop (auto's met Multidrive CVT)
De elektronische sleutel bevond zich buiten de
auto en het bestuurdersportier werd geopend
Een
en gesloten terwijl de selectiehendel in een
3 keer
keer
andere stand dan stand P werd gezet zonder
(Knippert
geel)
het contact UIT te zetten.
Zet het contact UIT of zorg ervoor dat de
elektronische sleutel zich in de auto
bevindt.
Controlelampje Smart entry-systeem met
startknop
Geeft aan dat er een ander portier dan het
bestuurdersportier werd geopend en gesloten
Een
3 keer
terwijl het contact in een andere stand dan UIT
keer
(Knippert
stond en de elektronische sleutel zich buiten
geel)
het ontvangstgebied bevond.
Houd de elektronische sleutel binnen het
detectiegebied.
Controlelampje Smart entry-systeem met
startknop
Er wordt geprobeerd de auto te verlaten met de
Continu
Een
elektronische sleutel en de portieren te ver-
(5 secon-
keer
grendelen zonder dat het contact eerst UIT is
den)
(Knippert
geel)
gezet.
Zet het contact UIT en vergrendel de portie-
ren opnieuw.
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
577
Waarschu-
Zoemer
Zoemer
wings-
Waarschuwingslampje/details/handelingen
interieur
exterieur
lampje
Controlelampje Smart entry-systeem met
startknop
Geeft aan dat de elektronische sleutel niet aan-
Een
wezig is als geprobeerd wordt de motor te star-
keer
(Knippert
gedurende
ten.
15 seconden
Houd de elektronische sleutel binnen het
geel)
detectiegebied.
Controlelampje Smart entry-systeem met
startknop
Er is geprobeerd om te rijden terwijl de gewone
9 keer
sleutel zich niet in de auto bevond.
(Knippert
geel)
Ga na of de elektronische sleutel zich in de
auto bevindt.
Controlelampje Smart entry-systeem met
startknop
Een
Geeft aan dat de batterij van de elektronische
keer
(Knippert
gedurende
sleutel bijna leeg is.
15 seconden
geel)
Vervang de batterij. (Blz. 534)
Controlelampje Smart entry-systeem met
Een
startknop
keer
(Knippert
Geeft aan dat het stuurslot nog is vergrendeld.
gedurende
15 seconden
Ontgrendel het stuurslot. (Blz. 244)
snel en groen)
Controlelampje Smart entry-systeem met
startknop
• Toen de portieren werden ontgrendeld met
de mechanische sleutel en de startknop ver-
volgens werd ingedrukt, kon de elektronische
sleutel niet worden gesignaleerd in de auto.
8
• De elektronische sleutel kon niet worden
Een
gesignaleerd, ook niet nadat de startknop
keer
(Knippert
tweemaal achter elkaar werd ingedrukt.
gedurende
30 seconden
Auto's met Multidrive CVT: Houd de elektro-
geel)
nische sleutel bij de startknop en trap tege-
lijkertijd het rempedaal in.
Auto's met handgeschakelde transmissie:
Houd de elektronische sleutel bij de start-
knop en trap tegelijkertijd het koppelings-
pedaal in.
578
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
Detectiesensor voorpassagier, controlelampje veiligheidsgordel en
waarschuwingszoemer
Als er bagage wordt geplaatst op de passagiersstoel kan de detectiesensor
het controlelampje laten knipperen en de waarschuwingszoemer laten klin-
ken, ook al zit er niemand op de passagiersstoel.
Als er op de stoel een kussen wordt geplaatst, werkt de sensor wellicht niet
goed, waardoor ook het waarschuwingslampje niet goed werkt.
Als het motorcontrolelampje tijdens het rijden gaat branden
Bij sommige uitvoeringen gaat het motorcontrolelampje branden als de
brandstoftank geheel leeg gereden is. Vul de brandstoftank onmiddellijk als
deze leeg is. Het motorcontrolelampje gaat na enkele ritten weer uit.
Laat de auto zo snel mogelijk nakijken door een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitge-
ruste deskundige als het motorcontrolelampje niet uit gaat.
Als het waarschuwingslampje lage bandenspanning gaat branden
(auto's met bandenspanningswaarschuwingssysteem)
Gebruik de volgende procedure wanneer de banden voldoende zijn afge-
koeld.
Controleer de bandenspanning en breng hem op het juiste niveau.
Als het waarschuwingslampje na enkele minuten niet uitgaat, controleer dan
of de bandenspanning in orde is en voer de initialisatie uit.
Het waarschuwingslampje kan weer gaan branden wanneer bovenstaande
handelingen zijn uitgevoerd zonder eerst de banden voldoende te laten
afkoelen.
Het waarschuwingslampje lage bandenspanning gaat mogelijk branden
door een natuurlijke oorzaak (auto's met bandenspanningswaarschu-
wingssysteem)
Het waarschuwingslampje lage bandenspanning gaat mogelijk branden door
een natuurlijke oorzaak, zoals het onvermijdelijke spanningsverlies dat op
den duur optreedt of een veranderde bandenspanning die veroorzaakt wordt
door temperatuurveranderingen. In dat geval zal het waarschuwingslampje
na een paar minuten uitgaan als de banden weer op de juiste spanning
gebracht zijn.
Als een wiel wordt vervangen door het reservewiel (auto's met banden-
spanningswaarschuwingssysteem)
Het reservewiel is niet voorzien van een bandenspanningssensor en -zender.
Bij een lekke band zal het waarschuwingslampje lage bandenspanning niet
uitgaan, ook al is het wiel met de lekke band vervangen door het reservewiel.
Vervang het reservewiel door het wiel met de gerepareerde band en breng de
band op de juiste spanning. Het waarschuwingslampje lage bandenspanning
zal na een paar minuten uitgaan.
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
579
Omstandigheden waaronder het bandenspanningswaarschuwingssys-
teem mogelijk niet juist werkt (auto's met bandenspanningswaarschu-
wingssysteem)
Blz. 514
Als het waarschuwingslampje lage bandenspanning regelmatig gaat
branden nadat het gedurende 1 minuut geknipperd heeft (auto's met
bandenspanningswaarschuwingssysteem)
Auto's zonder Smart entry-systeem en startknop
Als het waarschuwingslampje lage bandenspanning regelmatig gaat branden
nadat het gedurende 1 minuut heeft geknipperd wanneer het contact AAN
wordt gezet, laat het systeem dan controleren door een erkende Toyota-dea-
ler of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
Auto's met Smart entry-systeem en startknop
Als het waarschuwingslampje lage bandenspanning regelmatig gaat branden
nadat het gedurende 1 minuut heeft geknipperd wanneer het contact AAN
wordt gezet, laat het systeem dan controleren door een erkende Toyota-dea-
ler of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
Waarschuwingszoemer
De zoemer is in sommige gevallen niet hoorbaar, zoals in een luidruchtige
omgeving of wanneer het volume van de audio hoog staat.
Wanneer het waarschuwingslampje motorolie verversen knippert (die-
selmotor)
Het veelvuldig rijden van korte afstanden en/of rijden met lage snelheden kan
ertoe leiden dat de olie sneller veroudert dan normaal, ongeacht de afge-
legde afstand. Als dat het geval is, zal het waarschuwingslampje motorolie
verversen gaan knipperen.
Waarschuwingslampje motorolie verversen gaat branden (dieselmotor)
Vervang de motorolie en het oliefilter als het waarschuwingslampje motorolie
8
verversen niet gaat branden als u meer dan 15.000 km hebt gereden nadat
de motorolie is ververst.
Mogelijk is het waarschuwingslampje motorolie verversen gaan branden als u
minder dan 15.000 km hebt gereden op basis van een gebruiks- of rijomstan-
digheid.
Waarschuwingslampje
(waarschuwingszoemer) elektrische stuurbe-
krachtiging
Als de laadtoestand van de accu laag wordt of de spanning tijdelijk daalt, kan
het waarschuwingslampje van de elektrische stuurbekrachtiging gaan bran-
den en kan er een waarschuwingszoemer klinken.
580
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
WAARSCHUWING
Als de waarschuwingslampjes van het ABS en het remsysteem blijven
branden
Breng de auto onmiddellijk op een veilige plaats tot stilstand en laat uw auto
controleren door een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een
andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige. De auto
kan tijdens het remmen extreem onstabiel worden en het ABS-systeem
treedt mogelijk niet in werking, waardoor een aanrijding en ernstig letsel
kunnen ontstaan.
Als het waarschuwingslampje elektrische stuurbekrachtiging gaat
branden
De besturing kan extreem zwaar aanvoelen.
Als het stuurwiel zwaarder werkt dan gebruikelijk, houd het dan stevig vast
en oefen meer kracht uit.
Tijdens het rijden om het roetfilter te reinigen (dieselmotor)
Houd tijdens het rijden voldoende rekening met de weersomstandigheden,
de conditie van de weg, het terrein en het overige verkeer en neem altijd de
verkeersregels in acht. Als u dat niet doet, kunt u een ongeval veroorzaken,
waardoor ernstig letsel kan ontstaan.
Als het waarschuwingslampje lage bandenspanning gaat branden
(auto's met bandenspanningswaarschuwingssysteem)
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht. Als u dat niet doet, kunt
u de macht over het stuur verliezen, waardoor ernstig letsel kan ontstaan.
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats. Breng de banden
meteen op spanning.
Auto's met reservewiel: Als, nadat de banden op spanning zijn gebracht,
het waarschuwingslampje opnieuw gaat branden, kan dit erop duiden dat
er een band lek is. Controleer de banden. Vervang het wiel met de lekke
band door het reservewiel en laat de band repareren door de dichtstbij-
zijnde erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Auto's met bandenreparatieset: Als, nadat de banden op spanning zijn
gebracht, het waarschuwingslampje opnieuw gaat branden, kan dit erop
duiden dat er een band lek is. Controleer de banden. Repareer een lekke
band met de bandenreparatieset.
Vermijd plotselinge stuurbewegingen en hard remmen. De banden kunnen
beschadigd raken, waardoor u de controle over het stuurwiel of de rem-
men kunt verliezen.
Als u een klapband krijgt of als er plotseling een lek ontstaat (auto's
met bandenspanningswaarschuwingssysteem)
Het kan zijn dat het bandenspanningswaarschuwingssysteem niet meteen
in werking treedt.
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
581
OPMERKING
Ervoor zorgen dat het bandenspanningswaarschuwingssysteem goed
werkt (auto's met bandenspanningswaarschuwingssysteem)
Monteer geen banden met verschillende specificaties of van verschillende
merken, anders werkt het bandenspanningswaarschuwingssysteem moge-
lijk niet goed.
Als het waarschuwingslampje roetfiltersysteem gaat branden (diesel-
motor)
Als het waarschuwingslampje roetfiltersysteem blijft branden zonder dat het
roetfilter wordt gereinigd, kan het motorcontrolelampje na 100 tot 300 km
gaan branden. Laat in dat geval uw auto direct controleren door een
erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Als het waarschuwingslampje brandstoffilter gaat branden (dieselmo-
tor)
Rijd niet als het waarschuwingslampje brandt. Rijden met te veel water in
het brandstoffilter kan de brandstofpomp beschadigen.
8
582
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
Er wordt een waarschuwingsmelding weer-
gegeven (auto's met een instrumentenpa-
neel met 2 meters)
Het multi-informatiedisplay waarschuwt bij systeemstoringen en
onjuist uitgevoerde handelingen, of geeft meldingen over nood-
zakelijk onderhoud weer. Voer de juiste herstelprocedure uit
wanneer er een melding verschijnt.
Centraal waarschuwingslampje
1
Het centrale waarschuwings-
lampje gaat ook branden of knip-
peren om aan te geven dat er op
dat moment een melding wordt
weergegeven op
het multi-informa-
tiedisplay.
Multi-informatiedisplay
2
Als er weer een waarschuwingsmelding wordt
weergegeven of een
controlelampje gaat branden na het uitvoeren van de volgende han-
delingen, neem dan contact op met een erkende Toyota-dealer of her-
steller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
Meldingen en waarschuwingen
De waarschuwingslampjes en waarschuwingszoemers werken afhan-
kelijk van de soort melding. Als de melding aangeeft dat controle door
een dealer noodzakelijk is, laat dan de auto direct nakijken door een
erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
583
Waarschu-
wings-
Waarschuwings-
Waarschuwing
lampje
zoemer*
systeem
Duidt op een belangrijke situatie,
bijvoorbeeld wanneer een rijsys-
Gaat
teem defect is of wanneer er
Klinkt
branden
gevaar ontstaat wanneer de her-
stelprocedure niet wordt uitge-
voerd
Duidt op een belangrijke situatie,
Gaat
bijvoorbeeld wanneer de syste-
branden
Klinkt of klinkt
men die worden aangegeven op
of knippe-
niet
het multi-informatiedisplay defect
ren
zijn.
Geeft een bepaalde situatie aan,
bijvoorbeeld wanneer er schade
Knippert
Klinkt
aan de auto is, of wanneer er
gevaar bestaat
Geeft een bepaalde conditie aan,
bijvoorbeeld een storing in de
Gaat
Klinkt niet
elektronische onderdelen, de
branden
staat van de onderdelen, of wan-
neer er onderhoud vereist is
Geeft een bepaalde situatie aan,
bijvoorbeeld wanneer een hande-
Klinkt niet
ling onjuist is uitgevoerd, of hoe
een handeling op juiste wijze
moet worden uitgevoerd
8
*: Een zoemer klinkt voor het eerst en er verschijnt een melding op het multi-
informatiedisplay
584
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
Als een melding om de handleiding te raadplegen wordt weerge-
geven
● Als de volgende melding wordt weergegeven, dient u de juiste
maatregelen te nemen.
“DPF full. See owner’s manual.” (DPF vol. Zie handleiding.) (die-
selmotor)
Blz. 587
● Als onderstaande melding wordt weergegeven, is er mogelijk
sprake van een storing.
Breng de auto onmiddellijk op een veilige plaats tot stilstand en
neem contact op met een erkende Toyota-dealer of hersteller/repa-
rateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
“Brake effectiveness is reduced due to failure, please stop in a
safe area and check manual.” (Verminderde remwerking als
gevolg van een storing. Breng de auto op een veilige plaats tot
stilstand en raadpleeg de handleiding.)
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
585
Andere meldingen die op het multi-informatiedisplay worden
weergegeven
Neem de juiste maatregelen, zoals aangegeven in de weergegeven
melding.
Als een van de onderstaande meldingen wordt weergegeven, raad-
pleeg ook dan de handleiding.
Als
“Check charging system.”
(Controleer laadsysteem.)
wordt weergegeven
Geeft aan dat er een storing aanwezig is in het laadsysteem van de
auto.
Breng de auto onmiddellijk op een veilige plaats tot stilstand en
neem contact op met een erkende Toyota-dealer of hersteller/repa-
rateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Als “Engine oil pressure low.” (Lage motoroliedruk.) wordt
weergegeven
Geeft aan dat de motoroliedruk te laag is.
Breng de auto onmiddellijk op een veilige plaats tot stilstand en
neem contact op met een erkende Toyota-dealer of hersteller/repa-
rateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Wanneer “Headlight system malfunction. Visit your dealer.”
(Storing in koplampsysteem. Ga naar uw dealer.) op het multi-
informatiedisplay wordt weergegeven (indien aanwezig)
8
Er is mogelijk een storing in de onderstaande systemen aanwezig.
Laat uw auto direct controleren door een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde
en uitgeruste deskundige.
● De led-koplampen
● De automatische verticale koplampverstelling
● Automatic High Beam-systeem
586
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
Als “Front sensor systems are temporarily unavailable due to
inappropriate temp.Wait a moment.” (Sensorsystemen voor
zijn tijdelijk niet beschikbaar als gevolg van een onjuiste tem-
peratuur. Wacht een ogenblik.) of “Front Camera Vision Bloc-
ked Clean and Demist Windshield.”
(Zicht camera voor
belemmerd. Reinig en ontwasem de voorruit.) wordt weergege-
ven (indien aanwezig)
De onderstaande systemen worden mogelijk tijdelijk uitgeschakeld
tot het in de melding aangegeven probleem is opgelost.
● PCS (Pre-Crash Safety-systeem)
● LDA (Lane Departure Alert)
● Automatic High Beam-systeem
● RSA (Road Sign Assist)
Als “Drain water from fuel filter.” (Tap water af uit het brand-
stoffilter) wordt weergegeven (indien aanwezig)
Geeft aan dat er te veel water verzameld is in het brandstoffilter.
Blz. 507, 508
Als “Engine oil low.” (Laag motoroliepeil.) wordt weergegeven
(indien aanwezig)
Geeft aan dat het motoroliepeil mogelijk te laag is.
Controleer het motoroliepeil en vul indien nodig olie bij.
Als “Oil Maintenance required soon.” (Olie moet binnenkort
worden ververst) wordt weergegeven (indien aanwezig)
Geeft aan dat de motorolie moet worden ververst. (Als het indicatie-
systeem voor het verversen van de motorolie niet is gereset, zal het
controlelampje niet goed werken.)
Controleer de motorolie en ververs indien nodig. Na het verversen
van de motorolie moet het verversingssysteem worden gereset.
(Blz. 498)
Als “Oil maintenance required.” (Olie moet worden ververst)
wordt weergegeven (indien aanwezig)
Geeft aan dat de motorolie moet worden ververst. (Na het verver-
sen van de motorolie en het resetten van het indicatiesysteem
motorolie verversen.)
Laat de motorolie en het oliefilter door een erkende Toyota-dealer
of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalifi-
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
587
ceerde en uitgeruste deskundige controleren en vervangen. Na het
verversen van de motorolie moet het verversingssysteem worden
gereset. (Blz. 498)
Als “DPF full. See owner’s manual.” (DPF vol. Zie handleiding.)
wordt weergegeven (dieselmotor)
Geeft aan dat de hoeveelheid afzettingen in het roetfilter een
bepaalde drempel overschreden heeft en dat het roetfilter moet
worden gereinigd. (Afzettingen ontstaan sneller tijdens het herhaal-
delijk rijden van korte afstanden en/of het regelmatig rijden met
lage snelheden.)
Om het roetfilter te reinigen moet er gedurende 20 - 30 minuten met
de auto gereden worden met een snelheid van 65 km/h of hoger
totdat de waarschuwingsmelding verdwijnt*.
Zet de motor zo min mogelijk uit totdat de melding verdwijnt.
Als het niet mogelijk is te rijden met een snelheid van 65 km/h of
hoger, of als de melding niet verdwijnt nadat er langer dan 30 minu-
ten met de auto is gereden, laat dan uw auto controleren door een
erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
*: Deze melding verdwijnt mogelijk niet als het waarschuwingslampje motor-
olie verversen ook op het multi-informatiedisplay wordt weergegeven. Laat
in dit geval uw auto controleren door een erkende Toyota-dealer of herstel-
ler/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Als “DPF full, engine service required.” (DPF vol. Motoronder-
houd vereist) wordt weergegeven (1WW motor)
8
Geeft aan dat de automatische reinigingsfunctie mogelijk niet kan
worden uitgevoerd doordat de hoeveelheid afzettingen in het roetfil-
ter een bepaalde drempel heeft overschreden.
Laat uw auto direct controleren door een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde
en uitgeruste deskundige.
588
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
Waarschuwingslampje systeem
In de volgende situatie gaat het centrale waarschuwingslampje niet branden
of knipperen. In plaats daarvan gaat een apart waarschuwingslampje van het
systeem branden terwijl een melding op het multi-informatiedisplay wordt
weergegeven.
Storing in het remsysteem
Het waarschuwingslampje van het remsysteem gaat branden. (Blz. 569)
Waarschuwingszoemer
De zoemer is in sommige gevallen niet hoorbaar, zoals in een luidruchtige
omgeving of wanneer het volume van de audio hoog staat.
Waarschuwingsmelding motorolie verversen gaat branden (alleen 1ND-
TV motor)
Vervang het oliefilter als de waarschuwingsmelding motorolie verversen niet
gaat branden als u meer dan 15.000 km hebt gereden nadat de motorolie is
ververst.
Mogelijk wordt de melding “Oil maintenance required.” (olie moet worden ver-
verst) weergegeven als u minder dan 15.000 km hebt gereden op basis van
gebruiks- of rijomstandigheden.
WAARSCHUWING
Tijdens het rijden om het roetfilter te reinigen (dieselmotor)
Houd tijdens het rijden voldoende rekening met de weersomstandigheden,
de conditie van de weg, het terrein en het overige verkeer en neem altijd de
verkeersregels in acht. Als u dat niet doet, kunt u een ongeval veroorzaken,
waardoor ernstig letsel kan ontstaan.
OPMERKING
Als de waarschuwingsmelding roetfiltersysteem gaat branden (diesel-
motor)
Als de waarschuwingsmelding roetfiltersysteem wordt weergegeven zonder
dat het roetfilter wordt gereinigd, kan het motorcontrolelampje na 100 tot
300 km gaan branden. Laat in dat geval uw auto direct controleren door een
erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Als de waarschuwingsmelding brandstoffilter gaat branden (dieselmo-
tor)
Rijd niet als de waarschuwingsmelding wordt weergegeven. Rijden met te
veel water in het brandstoffilter kan de brandstofpomp beschadigen.
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
589
Als uw auto een lekke band heeft
(auto's met een reservewiel)
Uw auto is voorzien van een reservewiel. De lekke band kan wor-
den vervangen door het reservewiel.
Voor meer informatie over banden: Blz. 509
WAARSCHUWING
Als uw auto een lekke band heeft
Rijd niet door met een lekke band.
Zelfs als er over een korte afstand met een lekke band wordt doorgereden,
kunnen band en velg zodanig beschadigd worden dat reparatie niet meer
mogelijk is en kan er een ongeval ontstaan.
Voor het opkrikken van de auto
● Breng de auto tot stilstand op een veilige plaats en een stevige,
vlakke ondergrond.
● Activeer de parkeerrem.
● Zet de selectiehendel in stand P (Multidrive CVT) of de achteruit
(handgeschakelde transmissie).
● Zet de motor af.
● Schakel de alarmknipperlichten in. (Blz. 558)
8
590
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
Plaats van reservewiel, krik en gereedschap
Auto's met een compact reservewiel
1
Gereedschapstas
4
Sleepoog
2
Wielmoersleutel
5
Krik
3
Krikslinger
6
Reservewiel
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
591
Auto's met een volwaardig reservewiel
1
Krikslinger
4
Krik
2
Sleepoog
5
Reservewiel
3
Wielmoersleutel
8
592
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
WAARSCHUWING
Gebruik van de krik
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht.
Onjuist gebruik van de krik kan ertoe leiden dat de auto van de krik valt, wat
tot ernstig letsel kan leiden.
Gebruik de krik uitsluitend voor het verwisselen van een wiel of de mon-
tage en het verwijderen van sneeuwkettingen.
Gebruik voor het verwisselen van een lekke band uitsluitend de met de
auto meegeleverde krik.
Gebruik de krik niet voor het verwisselen van wielen van andere auto's en
gebruik ook geen krik van een andere auto.
Zet de krik op de juiste wijze onder het kriksteunpunt.
Zorg ervoor dat er zich geen lichaamsdelen bevinden onder een auto die
alleen door een krik wordt ondersteund.
Start de motor niet en ga niet met de auto rijden als deze door de krik
wordt ondersteund.
Krik de auto niet op als er nog iemand in de auto aanwezig is.
Plaats niets op of onder de krik als de auto wordt opgekrikt.
Krik de auto niet verder op dan voor het verwisselen van het wiel noodza-
kelijk is.
Plaats de auto op bokken als u onder de auto moet zijn.
Zorg wanneer u de auto laat zakken dat er niemand onder komt. Breng
mensen in de buurt op de hoogte van het laten zakken.
Verwijderen van de krik
1
Verwijder de afdekmat. (Blz. 459)
2
Haal de krik eruit.
1
Vastdraaien
2
Losdraaien
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
593
Verwijderen van het reservewiel
1
Verwijder de afdekmat en het vak. (Blz. 459)
Auto's met een compact reser-
Auto's met een volwaardig
vewiel
reservewiel
2
Draai de bevestiging van het
reservewiel los.
WAARSCHUWING
Bij het opbergen van het reservewiel
Zorg ervoor dat er geen vingers of andere lichaamsdelen tussen het reser-
8
vewiel en de carrosserie bekneld raken.
594
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
Vervangen van een wiel met een lekke band
1
Plaats wielblokken.
Lekke band
Positie wielblok
Links
Achter het rechter achterwiel
Voor
Rechts
Achter het linker achterwiel
Links
Voor het rechter voorwiel
Achter
Rechts
Voor het linker voorwiel
2
Auto's met stalen velgen: Ver-
wijder de wieldop met een sleu-
tel.
Plaats, om de wieldop te bescher-
men, een doek tussen de sleutel
en de wieldop.
3
Draai de wielmoeren iets los
(één slag).
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
595
4
Draai deel A van de krik met de
hand aan totdat de uitsparing in
de kop van de krik in contact
komt met het kriksteunpunt.
De aanduidingen van de kriksteun-
punten bevinden zich onder de
dorpel. Deze duiden de kriksteun-
punten aan.
5
Draai de krik vervolgens verder omhoog totdat het wiel vrij van de
grond is.
Auto's met een compact reser-
Auto's met een volwaardig
vewiel
reservewiel
6
Verwijder alle wielmoeren en
het wiel.
Leg het wiel met de buitenzijde
omhoog op de grond, om krassen
8
op de velg te voorkomen.
596
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
WAARSCHUWING
Vervangen van een wiel met een lekke band
Raak de wielen of het gedeelte rond de remmen niet aan direct nadat met
de auto is gereden.
Nadat met de auto is gereden, zijn de wielen en het gedeelte rond de rem-
men mogelijk zeer heet. Wanneer u deze delen tijdens het verwisselen
van een wiel, enz. met uw handen, voeten of andere lichaamsdelen aan-
raakt, kan dit leiden tot brandwonden.
Het niet opvolgen van deze voorzorgsmaatregelen kan ertoe leiden dat de
wielmoeren losraken, waardoor het wiel van de auto af kan lopen, wat kan
leiden tot ernstig letsel.
• Breng nooit olie of vet aan op de wielbouten of -moeren.
Door het gebruik van olie of vet worden de wielmoeren mogelijk te vast
aangedraaid waardoor de bouten of de velg beschadigd kunnen raken.
Bovendien kunnen door gebruik van olie of vet de wielbouten of wiel-
moeren loslopen, waardoor het wiel los kan raken en een ernstig onge-
val kan ontstaan. Verwijder olie of vet van de wielbouten of wielmoeren.
• Laat na het verwisselen van een wiel de wielmoeren zo snel mogelijk
met een momentsleutel vastdraaien met 103 Nm (10,5 kgm, 76 ft•lbf).
• Plaats een beschadigde naafdop niet opnieuw, omdat deze tijdens het
rijden los kan raken.
• Gebruik bij het aanbrengen van een wiel uitsluitend wielmoeren die
speciaal zijn ontworpen voor het desbetreffende wiel.
• Bij gescheurde of vervormde bouten, schroefdraad van moeren of bout-
gaten van het wiel, dient de auto te worden gecontroleerd door een
erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
• Plaats de wielmoeren met de schuine kant naar het wiel toe.
(Blz. 530)
Plaatsen van het reservewiel
Verwijder eventueel aanwezige
1
verontreinigingen van het con-
tactvlak van de velg.
Als er verontreinigingen op het
contactvlak aanwezig zijn, kunnen
tijdens het rijden de wielmoeren los
lopen, waardoor het wiel los kan
raken.
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
597
2
Plaats het wiel en draai elke wielmoer met de hand ongeveer in
dezelfde mate vast.
Draai bij het vervangen van een
Taps gedeelte
wiel met een stalen velg (inclu-
sief een compact reservewiel)
de wielmoeren verder tot het
tapse gedeelte aan ligt tegen
de velg.
Velg
Draai bij het vervangen van een
Taps gedeelte
wiel met een lichtmetalen velg
door een wiel met een stalen
velg (incl. een compact reser-
vewiel) de wielmoeren verder
tot het tapse gedeelte aan ligt
tegen de velg.
Velg
3
Laat de auto zakken.
Auto's met een compact reser-
Auto's met een volwaardig
vewiel
reservewiel
8
598
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
4
Draai iedere moer twee of drie
keer aan in de volgorde die in
de afbeelding is aangeven.
Aanhaalmoment:
103 Nm (10,5 kgm, 76 ft•lbf)
Berg het wiel met de lekke band, de krik en het gereedschap op.
5
Het volwaardige reservewiel
Bij auto's met een bandenspanningswaarschuwingssysteem heeft het vol-
waardige reservewiel een aanduiding TEMPORARY USE ONLY (alleen
voor tijdelijk gebruik) op de buitenzijde van het wiel.
Gebruik het volwaardige reservewiel alleen tijdelijk en alleen in noodgeval-
len.
Controleer de bandenspanning van het volwaardige reservewiel.
(Blz. 657)
Het compacte reservewiel
Op de band van het compacte reservewiel staat aan de zijkant de aandui-
ding TEMPORARY USE ONLY (alleen voor tijdelijk gebruik).
Gebruik het compacte reservewiel alleen tijdelijk en alleen in noodgevallen.
Controleer de bandenspanning van het compacte reservewiel. (Blz. 657)
Bij gebruik van het compacte reservewiel
De auto ligt lager op de weg als het compacte reservewiel is gemonteerd dan
wanneer er gereden wordt met de standaardbanden.
Bij gebruik van het reservewiel (auto's met bandenspanningswaarschu-
wingssysteem)
Het compacte reservewiel is niet voorzien van een bandenspanningssensor
en -zender, waardoor een te lage bandenspanning hiervan niet wordt aange-
geven door het bandenspanningswaarschuwingssysteem. Verder zal, als u
het reservewiel monteert nadat het waarschuwingslampje voor een lage ban-
denspanning is gaan branden, dit lampje blijven branden.
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
599
Als uw auto een lekke voorband krijgt op een weg die bedekt is met
sneeuw of ijs
Vervang een van de achterwielen van de auto door het compacte reserve-
wiel. Voer onderstaande stappen uit en monteer sneeuwkettingen op de voor-
wielen:
1
Vervang het wiel links of rechts achter door het compacte reservewiel.
2
Vervang het wiel met de lekke voorband door het wiel dat van de achter-
zijde afkomstig is.
Monteer sneeuwkettingen op de voorwielen.
3
Monteren wieldop (auto's met stalen velgen)
Breng de uitsparing in de wieldop in lijn
met het ventieldopje zoals aangegeven in
de afbeelding.
8
600
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
Verklaring voor de krik
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
601
WAARSCHUWING
Bij gebruik van het volwaardige reservewiel (auto's met bandenspan-
ningswaarschuwingssysteem)
Vervang het reservewiel zo snel mogelijk door een wiel met een stan-
daardband.
Vermijd plotseling accelereren, abrupte stuuracties, plotseling remmen en
schakelhandelingen die een plotselinge motorremwerking veroorzaken.
Bij gebruik van het compacte reservewiel
Houd er rekening mee dat het reservewiel speciaal ontworpen is voor
gebruik onder uw auto. Gebruik uw reservewiel daarom niet onder een
andere auto.
Monteer niet gelijktijdig meer dan één compact reservewiel onder uw auto.
Vervang het reservewiel zo snel mogelijk door een wiel met een stan-
daardband.
Vermijd plotseling accelereren, abrupte stuuracties, plotseling remmen en
schakelhandelingen die een plotselinge motorremwerking veroorzaken.
Bij gebruik van het compacte reservewiel
Het kan voorkomen dat de rijsnelheid niet goed wordt weergegeven en dat
de volgende systemen niet goed werken:
• ABS en Brake Assist
• Cruise control (indien aanwezig)
• VSC
• EPS
• TRC
• PCS (indien aanwezig)
• Automatic High Beam-systeem
• LDA (Lane Departure Alert)
(indien aanwezig)
(indien aanwezig)
Snelheidsbeperking bij gebruik van het compacte reservewiel
Rijd niet harder dan 80 km/h als er een compact reservewiel onder de auto
is gemonteerd.
8
Het compacte reservewiel is niet ontworpen voor gebruik bij hoge snelhe-
den. Het niet opvolgen van deze voorzorgsmaatregel kan leiden tot een
ongeval en ernstig letsel.
Na gebruik van gereedschap en krik
Controleer voor het rijden of het gereedschap en de krik weer goed zijn
opgeborgen en bevestigd. Dit om te voorkomen dat een van deze voorwer-
pen bij een aanrijding of bij hard remmen letsel veroorzaakt.
602
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
OPMERKING
Rijd voorzichtig over oneffenheden in het wegdek heen als het com-
pacte reservewiel onder de auto gemonteerd is.
De auto ligt lager op de weg als het compacte reservewiel is gemonteerd
dan wanneer er gereden wordt met de standaardbanden. Wees voorzichtig
bij het rijden over slechte wegen.
Rijden met sneeuwkettingen en het compacte reservewiel
Monteer geen sneeuwketting op het compacte reservewiel.
De sneeuwketting kan de carrosserie beschadigen en het rijgedrag in nega-
tieve zin beïnvloeden.
Bij het vervangen van banden (auto's met bandenspanningswaarschu-
wingssysteem)
Neem voor het verwijderen en plaatsen van wielen, banden of bandenspan-
ningssensoren en -zenders contact op met een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitge-
ruste deskundige omdat de bandenspanningssensoren en
-zenders
beschadigd kunnen raken als er niet voorzichtig mee wordt omgegaan.
Voorkomen van schade aan de bandenspanningssensoren en -zenders
(auto's met bandenspanningswaarschuwingssysteem)
Als een band is gerepareerd met bandenreparatievloeistof, werken de ban-
denspanningssensor en -zender mogelijk niet goed. Neem wanneer ban-
denreparatievloeistof is gebruikt zo snel mogelijk contact op met een
erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste deskundige. Vervang bij het vervangen van
de band de bandenspanningssensor en -zender. (Blz. 511)
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
603
Als uw auto een lekke band heeft
(auto's met een bandenreparatieset)
Uw auto is niet uitgerust met een reservewiel, maar wel met een
bandenreparatieset.
Een lek dat wordt veroorzaakt door een spijker of schroef die
door het loopvlak van de band steekt, kan tijdelijk worden gere-
pareerd met de bandenreparatieset. (De set bestaat uit een fles
met bandenreparatievloeistof. De bandenreparatievloeistof kan
slechts één keer worden gebruikt voor de tijdelijke reparatie van
één band, waarbij de spijker of schroef in het loopvlak moet blij-
ven zitten.) Afhankelijk van de schade kan deze set niet worden
gebruikt om de band te repareren. (Blz. 604)
Laat na de noodreparatie met de bandenreparatieset de band
repareren of vervangen door een erkende Toyota-dealer of her-
steller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige. Met de bandenreparatieset kunnen
alleen tijdelijke reparaties worden uitgevoerd. Laat de band zo
snel mogelijk repareren of vervangen.
8
604
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
Vóór het repareren van de band
● Breng de auto tot stilstand op een veilige plaats en een stevige,
vlakke ondergrond.
● Activeer de parkeerrem.
● Zet de selectiehendel in stand P (Multidrive CVT) of N (handge-
schakelde transmissie).
● Zet de motor af.
● Schakel de alarmknipperlichten in. (Blz. 558)
● Controleer de mate waarin
de band beschadigd is.
Haal de spijker of schroef
niet uit de band. Door het
verwijderen van de spijker of
de schroef kan het gat groter
worden waardoor de band
niet meer tijdelijk gerepa-
reerd kan worden.
Een lekke band die niet kan worden gerepareerd met de bandenrepara-
tieset
In de volgende gevallen is reparatie van de band met behulp van de banden-
reparatieset niet mogelijk. Neem contact op met een erkende Toyota-dealer
of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitge-
ruste deskundige.
De band is beschadigd door rijden met onvoldoende spanning
Wanneer de scheurtjes of beschadigingen zich niet in het loopvlak bevinden
maar bijvoorbeeld in de wangen van de band
De band is zichtbaar van de velg afgelopen
Het lek in of de beschadiging van het loopvlak is 4 mm of groter
De velg is beschadigd
Twee of meer banden zijn lek
Wanneer een enkele band door 2 of meer scherpe voorwerpen doorboord is
Wanneer de bandenreparatievloeistof over de uiterste houdbaarheidsdatum
is
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
605
Plaats van de bandenreparatieset
1
Wieldopclip*
3
Bandenreparatieset
2
Sleepoog
*: Gebruik van de wieldopclip (indien aanwezig) (Blz. 530)
Onderdelen van de bandenreparatieset
8
1
Spuitmond
4
Bandenspanningsmeter
2
Slang
5
Ontgrendelknop
3
Compressorschakelaar
6
Voedingsaansluiting
7
Stickers
606
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
Verwijderen van de bandenreparatieset
1
Verwijder de afdekmat. (Blz. 459)
2
Verwijder de bandenreparatieset. (Blz. 605)
Reparatiemethode in noodgevallen
Verwijder de reparatieset.
1
Zorg er bij het verwijderen van de fles uit de originele zak voor dat de zak
niet scheurt en gooi de zak niet weg.
2
Bevestig de
2 stickers zoals
aangegeven.
Verwijder vuil en vocht van het wiel
voordat u de sticker bevestigt. Als
de sticker niet kan worden beves-
tigd, laat dan wanneer u de band
laat repareren of vervangen de
erkende Toyota-dealer of herstel-
ler/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitge-
ruste deskundige weten dat ban-
denreparatievloeistof is ingespo-
ten.
Verwijder het ventieldopje van
3
het wiel met de lekke band.
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
607
4
Verwijder het dopje van de
spuitmond.
5
Sluit de spuitmond aan op het
ventiel.
Draai het uiteinde van de spuit-
mond zo ver mogelijk rechtsom.
De fles moet verticaal hangen,
zonder de grond te raken. Ver-
plaats de auto als de fles niet verti-
caal hangt, tot het ventiel zich op
de juiste plaats bevindt.
Verwijder het dopje van de fles.
6
7
Trek de slang uit de compres-
sor.
8
608
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
8
Sluit de fles aan op de com-
pressor.
Draai het uiteinde van de spuit-
mond zo ver mogelijk rechtsom.
9
Zorg ervoor dat de compressor
is uitgeschakeld.
Verwijder de voedingsaanslui-
10
ting van de compressor.
Sluit de voedingsstekker aan
11
op de accessoireaansluiting.
(Blz. 465)
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
609
12
Controleer de voorgeschreven bandenspanning.
De bandenspanning wordt aangegeven op de sticker, zoals afgebeeld.
(Blz. 657)
Auto's met linkse besturing
Auto's met rechtse besturing
13
Start de motor.
14
Zet de compressor aan om de
bandenreparatievloeistof in te
spuiten en de band met lucht te
vullen.
8
610
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
15
Vul de band tot de voorge-
schreven
bandenspanning
bereikt is.
De bandenreparatievloeistof
1
wordt ingespoten, de druk
loopt op en daalt vervolgens
geleidelijk.
De bandenspanningsmeter
2
geeft ongeveer 1 minuut (5
minuten bij lage temperatu-
ren) nadat de schakelaar aan
is gezet de werkelijke ban-
denspanning weer.
Vul de band tot de voorge-
3
schreven bandenspanning.
Als de bandenspanning nog
steeds lager is dan voorge-
schreven nadat de schakelaar
35 minuten aan staat, is de band
te veel beschadigd om nog
gerepareerd te worden. Scha-
kel de compressor uit en neem
contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/repa-
rateur of een andere naar beho-
ren gekwalificeerde en uitge-
ruste deskundige.
Laat wat lucht ontsnappen wanneer de bandenspanning de voorge-
schreven waarde overschrijdt. (Blz. 613, 657)
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
611
16
Schakel de compressor uit.
Haal de uitstroomopening van het velgventiel en haal daarna de
17
voedingsaansluiting uit de accessoireaansluiting.
Mogelijk ontsnapt er bij het verwijderen van de slang wat bandenreparatie-
vloeistof.
Druk op de knop om de druk
18
van de fles te halen.
Draai de dop op de spuitmond.
19
8
20
Plaats het ventieldopje op het ventiel van het gerepareerde wiel.
21
Neem de slang los van de fles
en plaats de dop op de fles.
Plaats de fles in de originele zak en
rits deze dicht.
612
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
22
Berg de fles en de compressor op in de bagageruimte.
23
Rijd, om de bandenreparatievloeistof gelijkmatig over de band te
verdelen, meteen ongeveer 5 km met een snelheid
van maximaal
80 km/h.
Breng de auto na ongeveer 5
24
km tot stilstand op een veilige
plaats met een stevige, vlakke
ondergrond en sluit de com-
pressor weer aan.
25
Controleer de bandenspanning.
1
Als de bandenspanning lager
is dan 130 kPa (1,3 kg/cm2 of
bar, 19 psi): Het gat kan niet
worden gerepareerd. Neem
contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere
naar behoren gekwalifi-
ceerde en uitgeruste deskun-
dige.
Als de bandenspanning 130 kPa (1,3 kg/cm2 of bar, 19 psi) of
2
hoger is, maar lager dan de voorgeschreven spanning: Ga door
naar
26
3
Als de bandenspanning juist is (Blz. 657): Ga door naar
27
26
Zet de compressor aan om de band op de voorgeschreven span-
ning te brengen. Rijd ongeveer 5 km en voer dan
24
uit.
27
Berg de compressor op in de bagageruimte.
Voorkom plotseling remmen, plotseling accelereren en scherpe
28
bochten en rijd voorzichtig met een snelheid van minder dan 80 km/
h naar de dichtstbijzijnde erkende Toyota-dealer of hersteller/repa-
rateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige voor het repareren of vervangen van de band.
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
613
Als de band te hard wordt opgepompt
1
Druk op de knop om wat lucht te laten
ontsnappen.
2
Controleer of de bandenspanningsmeter de voorgeschreven spanning aan-
geeft.
Zet de compressor weer aan als de spanning onder de voorgeschreven
waarde ligt en vul de band tot de juiste spanning is bereikt.
Nadat een band is gerepareerd met de bandenreparatieset
Vervang de bandenspanningssensor en -zender.
Zelfs als de bandenspanning op het voorgeschreven niveau ligt, gaat moge-
lijk het waarschuwingslampje lage bandenspanning branden/knipperen.
8
614
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
Aanwijzing voor het controleren van de bandenreparatieset
Controleer regelmatig de uiterste houdbaarheidsdatum van de bandenrepa-
ratievloeistof.
De uiterste houdbaarheidsdatum staat vermeld op de fles. Gebruik de ban-
denreparatievloeistof niet wanneer de uiterste houdbaarheidsdatum is ver-
streken. Anders worden reparaties met de bandenreparatieset mogelijk niet
goed uitgevoerd.
Bandenreparatieset
De vloeistof in de bandenreparatieset kan slechts eenmalig worden gebruikt
om een enkele band tijdelijk te repareren. Als de bandenreparatievloeistof is
gebruikt en moet worden vervangen, koop dan een nieuwe fles bij een
erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste deskundige. De compressor kan opnieuw
worden gebruikt.
De reparatievloeistof kan worden gebruikt bij een buitentemperatuur van
-30°C tot 60°C.
De reparatieset is speciaal ontworpen voor de standaard op uw auto
gemonteerde banden. Gebruik de set niet voor banden met een afwijkende
maat of voor andere doeleinden.
De bandenreparatievloeistof is beperkt houdbaar. De uiterste houdbaar-
heidsdatum staat vermeld op de fles. Vervang de fles bandenreparatievloei-
stof vóór de uiterste houdbaarheidsdatum door een nieuwe fles. Neem voor
vervanging contact op met een erkende Toyota-dealer of hersteller/repara-
teur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Als de bandenreparatievloeistof op uw kleren komt, kan deze vlekken ver-
oorzaken.
Eventueel gemorste bandenreparatievloeistof moet direct van het wiel of de
carrosserie worden verwijderd. Veeg het oppervlak onmiddellijk af met een
vochtige doek.
Tijdens de werking van de reparatieset wordt veel lawaai geproduceerd. Dit
is normaal en duidt niet op een storing.
Niet gebruiken om de bandenspanning te controleren of op de voorgeschre-
ven waarde te brengen.
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
615
WAARSCHUWING
Rijd niet door als de auto een lekke band heeft
Rijd niet door met een lekke band.
Zelfs als er over een korte afstand met een lekke band wordt doorgereden,
kunnen band en velg zodanig beschadigd worden dat reparatie niet meer
mogelijk is.
Door het rijden met een lekke band kan er op de wang rondom een groef
ontstaan. In zo'n geval kan de band bij het gebruik van een reparatieset
exploderen.
Wees voorzichtig tijdens het rijden
De reparatieset is speciaal ontworpen voor uw auto.
Gebruik de set niet voor andere auto's. Als u dat wel doet, kan dat leiden
tot een ongeval met ernstig letsel tot gevolg.
Gebruik de set niet voor banden met een afwijkende maat of voor andere
doeleinden. Als de banden niet volledig zijn gerepareerd, kan dit leiden tot
een ongeval met ernstig letsel tot gevolg.
Voorzorgsmaatregelen bij het gebruik van de bandenreparatievloeistof
Het inslikken van bandenreparatievloeistof is schadelijk voor uw gezond-
heid. Drink zo veel mogelijk water en raadpleeg direct een huisarts wan-
neer u bandenreparatievloeistof hebt ingeslikt.
Spoel direct met water wanneer bandenreparatievloeistof in uw ogen of op
uw huid is terechtgekomen. Raadpleeg een huisarts als u zich niet lekker
blijft voelen.
Bij het repareren van een lekke band
Parkeer de auto op een veilige plaats en een vlakke ondergrond.
Raak de wielen of het gedeelte rond de remmen direct nadat met de auto
is gereden niet aan.
Nadat met de auto is gereden, zijn de wielen en het gedeelte rond de rem-
men mogelijk zeer heet. Wanneer u deze delen met uw handen, voeten of
8
andere lichaamsdelen aanraakt, kan dit leiden tot brandwonden.
Laat ter voorkoming van beschadiging of ernstige lekkage de fles niet val-
len. Voer vóór gebruik een visuele controle van de fles uit. Gebruik uitslui-
tend onbeschadigde en niet-lekkende flessen. In dergelijke gevallen direct
vervangen.
Sluit de slang stevig aan op het ventiel terwijl het wiel aan de auto beves-
tigd is. Als de slang niet goed op het ventiel is aangesloten, kan er lucht-
lekkage optreden waarbij bandenreparatievloeistof naar buiten spuit.
Als de slang tijdens het vullen loskomt van het ventiel, is het mogelijk dat
de slang abrupte bewegingen maakt vanwege de luchtdruk.
616
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
WAARSCHUWING
Bij het repareren van een lekke band
Nadat de band gevuld is, kunnen er spetters bandenreparatievloeistof
naar buiten komen als de slang wordt losgemaakt of wanneer u lucht uit
de band laat ontsnappen.
Volg voor het repareren van de band de volgende procedure. Als u de pro-
cedures niet volgt, kan de bandenreparatievloeistof naar buiten spuiten.
Bewaar afstand tot de band wanneer deze gerepareerd wordt, omdat de
band kan klappen. Zet de schakelaar van de compressor direct uit als u
ziet dat de band scheurtjes vertoont of vervormt.
De reparatieset kan oververhit raken als deze langere tijd achter elkaar
wordt gebruikt. Gebruik de reparatieset niet langer dan 40 minuten achter
elkaar.
Delen van de reparatieset worden tijdens het gebruik heet. Wees voor en
na gebruik voorzichtig met de reparatieset. Raak het metalen deel rond de
verbinding tussen de fles en de compressor niet aan. Dit is namelijk zeer
heet.
Plak de waarschuwingssticker voor de rijsnelheid alleen op de aange-
geven plaats. Als de sticker wordt aangebracht op een plaats waar zich
een airbag bevindt, zoals op het stuurwielkussen, werkt de airbag mogelijk
niet goed meer.
Rijden om de bandenreparatievloeistof gelijkmatig te verdelen
Neem om de kans op ongevallen te beperken de volgende voorzorgsmaat-
regelen in acht.
Als u dat niet doet kunt u de macht over het stuur verliezen, waardoor ern-
stig letsel kan ontstaan.
Rijd langzaam en voorzichtig. Wees extra voorzichtig bij het maken van
bochten.
Breng de auto tot stilstand wanneer de auto niet rechtuit wil rijden of als u
voelt dat er aan het stuurwiel wordt getrokken en controleer het volgende.
• Toestand van de band. De band kan van de velg zijn afgelopen.
• Bandenspanning. Als de bandenspanning 130 kPa (1,3 kg/cm2 of
bar, 19 psi) of lager is, is de band mogelijk ernstig beschadigd.
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
617
OPMERKING
Een noodreparatie uitvoeren
Een band mag alleen met de bandenreparatieset worden gerepareerd
indien de beschadiging is veroorzaakt door perforatie van het loopvlak
door een scherp voorwerp, zoals een spijker of een schroef.
Verwijder de spijker of de schroef niet uit de band. Door het verwijderen
van de spijker of de schroef kan het gat groter worden waardoor de band
niet meer tijdelijk gerepareerd kan worden.
De reparatieset is niet waterbestendig. Zorg dat de bandenreparatieset
niet in aanraking komt met water, bijvoorbeeld bij gebruik tijdens regen.
Zet de bandenreparatieset niet op een stoffige ondergrond, zoals in het
zand of in de berm. Als de reparatieset stof e.d. opzuigt, kunnen er storin-
gen optreden.
Houd de fles tijdens het gebruik niet ondersteboven, om schade aan de
compressor te voorkomen.
Voorzorgsmaatregelen voor de bandenreparatieset
De reparatieset heeft als voeding 12V-gelijkstroom nodig. Sluit de repara-
tieset niet aan op andere voedingsbronnen.
Als er benzinedruppels op de reparatieset terechtkomen, kan de set defect
raken. Zorg dat de set niet met benzine in aanraking kan komen.
Berg de reparatieset op, zodat de set beschermd is tegen vuil en vocht.
Berg de reparatieset op in de gereedschapshouder onder de afdekmat,
buiten bereik van kinderen.
Demonteer de reparatieset niet en breng geen wijzigingen aan. Stel
onderdelen als de bandenspanningsmeter niet bloot aan schokken. Hier-
door kunnen storingen optreden.
Voorkomen van schade aan de bandenspanningssensoren en -zenders
(auto's met bandenspanningswaarschuwingssysteem)
8
Als een band is gerepareerd met bandenreparatievloeistof, werken de ban-
denspanningssensor en -zender mogelijk niet goed. Neem wanneer ban-
denreparatievloeistof is gebruikt zo snel mogelijk contact op met een
erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste deskundige. Vervang na het gebruik van ban-
denreparatievloeistof de bandenspanningssensor en -zender wanneer de
band wordt gerepareerd of vervangen. (Blz. 511)
618
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
Als de motor niet wil aanslaan
Als de motor niet wil aanslaan terwijl wel de juiste startprocedu-
res zijn gevolgd (Blz. 234, 238), kan dat de volgende oorzaken
hebben:
De motor slaat niet aan terwijl de startmotor wel normaal werkt.
Een van de onderstaande punten kan het probleem veroorzaken:
● Er is mogelijk onvoldoende brandstof aanwezig in de tank.
Vul de brandstoftank.
● De motor kan verzopen zijn.
Probeer nogmaals de motor te starten en volg daarbij de juiste
startprocedures. (Blz. 234, 238)
● Er kan een storing aanwezig zijn in de startblokkering. (Blz. 75)
De startmotor draait langzaam rond, de interieurverlichting en de
koplampen gaan zwakker branden of de claxon maakt geen of
weinig geluid.
Een van de onderstaande punten kan het probleem veroorzaken:
● De accu kan te ver ontladen zijn. (Blz. 623)
● De accuklemmen kunnen loszitten of gecorrodeerd zijn.
De startmotor draait niet (auto's met Smart entry-systeem en
startknop)
Het startsysteem van de motor is mogelijk defect als gevolg van een
elektrische storing, zoals een ontladen batterij van de elektronische
sleutel of een defecte zekering. Er bestaat echter een tijdelijke maat-
regel om de motor te starten. (Blz. 619)
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
619
De startmotor draait niet, de interieurverlichting en de koplam-
pen gaan niet aan of de claxon maakt geen geluid.
Een van de onderstaande punten kan het probleem veroorzaken:
● Een of beide accuklemmen zit(ten) los.
● De accu kan te ver ontladen zijn. (Blz. 623)
● Er kan een storing aanwezig zijn in het stuurslotsysteem.
Neem contact op met een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige als
het probleem niet verholpen kan worden of als de reparatieprocedure niet
bekend is.
Noodstartfunctie (auto's met Smart entry-systeem en startknop)
Als de motor niet start maar de startknop normaal werkt, kan de motor
aan de hand van de volgende stappen als een tijdelijke maatregel
worden gestart:
1
Zet de selectiehendel in stand P (Multidrive CVT) of N (handge-
schakelde transmissie).
2
Activeer de parkeerrem.
3
Zet het contact in stand ACC.
4
Houd de startknop ongeveer 15 seconden ingedrukt terwijl u het
rempedaal (Multidrive CVT) of het koppelingspedaal (handgescha-
kelde transmissie) stevig ingetrapt houdt.
Ook als de auto aan de hand van deze stappen kan worden gestart,
kan er een storing in het systeem zijn. Laat de auto nakijken door een
erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar
8
behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.

 

 

 

 

 

 

 

Content      ..     7      8      9      10     ..