Toyota Auris (2018 year). Manual in Dutch - page 4

 

  Главная      Toyota     Toyota Auris (2018 year). Manual in Dutch

 

Search            copyright infringement  

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Content      ..     2      3      4      5     ..

 

 

 

Toyota Auris (2018 year). Manual in Dutch - page 4

 

 

4-2. Rijprocedures
249
Doel van de schakelstanden
Schakelstand
Doel of functie
P
Parkeren van de auto/starten van de motor
R
Achteruit
N
Neutraalstand
D
Normaal rijden*1
Rijden met sequentiële shiftmatic-sportmodus met
M
7 versnellingen*2 (Blz. 251)
*1: Zet de selectiehendel onder normale rijomstandigheden in stand D voor
een zo laag mogelijk brandstofverbruik en een zo laag mogelijke geluids-
productie.
*2: Door in stand M met de selectiehendel een versnelling te kiezen, kunt u de
motorremwerking regelen.
4
Sportmodus
Druk op de schakelaar.
Voor snelle acceleratie en rijden in
bergachtige gebieden.
Druk nogmaals op de schakelaar
om terug te gaan naar de normale
modus.
*1
*1: Auto's met een instrumentenpa-
neel met 3 meters
2
*
*2: Auto's met een instrumentenpa-
neel met 2 meters
250
4-2. Rijprocedures
Modus voor tijdelijk ingeschakelde schakelstapselectie in stand
D (auto's met paddle shift-schakelaar)
Bedien de paddle shift-schakelaars - en + om tijdelijk handmatig een
versnelling in te schakelen. De versnelling kan worden geselecteerd
door de paddle shift-schakelaars - en + te bedienen. U kunt met de
paddle shift-schakelaars een versnelling selecteren om de motorrem-
werking te regelen.
1
Opschakelen
2
Terugschakelen
*1
*2
De geselecteerde schakelstap, D1
t/m D7, wordt weergegeven op het
instrumentenpaneel.
*1: Auto's met een instrumentenpa-
neel met 3 meters
*2: Auto's met een instrumentenpa-
neel met 2 meters
4-2. Rijprocedures
251
Wijzigen van schakelstappen in stand M
Zet de selectiehendel in stand M om de sequentiële shiftmatic-sport-
modus met 7 versnellingen in te schakelen. De gewenste versnelling
kan worden geselecteerd met de selectiehendel of de paddle shift-
schakelaars (auto's met paddle shift-schakelaar) en u kunt nu rijden in
de schakelstap van uw keuze.
1
Opschakelen
2
Terugschakelen
Telkens wanneer de selectiehendel
*1
*2
of een paddle shift-schakelaar
wordt bediend, wordt één versnel-
ling op- of teruggeschakeld.
De geselecteerde schakelstap, M1
t/m M7, wordt weergegeven op het
instrumentenpaneel.
4
*1: Auto's met een instrumentenpa-
neel met 3 meters
*2: Auto's met een instrumentenpa-
neel met 2 meters
De schakelstappen worden echter zelfs in stand M automatisch gewij-
zigd als het motortoerental te hoog of te laag is.
Schakelfuncties
Voor het afremmen op de motor kunt u uit 7 niveaus kiezen.
Een lagere versnelling geeft een grotere remkracht dan een hogere versnel-
ling en het toerental wordt ook hoger.
Als het controlelampje van de sequentiële shiftmatic-sportmodus met 7
versnellingen niet gaat branden, hoewel de selectiehendel in stand M is
gezet
Dit duidt mogelijk op een storing in de Multidrive CVT. Laat uw auto direct
controleren door een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een
andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
(In deze situatie werkt de transmissie alsof de selectiehendel in stand D
staat.)
Wanneer de auto tot stilstand komt terwijl met de selectiehendel stand M
is geselecteerd
Zodra de auto tot stilstand is gekomen, zal de transmissie terugschakelen
naar M1.
Vervolgens zal de auto in stand M1 beginnen te rijden.
Wanneer de auto tot stilstand is gekomen, wordt de transmissie in M1 gezet.
252
4-2. Rijprocedures
Automatisch uitschakelen van schakelstapselectie in stand D (auto's
met paddle shift-schakelaar)
De modus voor de tijdelijke schakelstapselectie in stand D wordt onder de
volgende omstandigheden uitgeschakeld:
Als de auto tot stilstand komt
Als het gaspedaal in één versnelling langer dan een bepaalde periode wordt
ingedrukt
Als de selectiehendel in een andere stand dan D wordt gezet
Wanneer de paddle shift-schakelaar + gedurende een bepaalde periode
wordt ingedrukt
Bij het rijden met ingeschakelde cruise control (indien aanwezig)
Ook wanneer de volgende handelingen worden uitgevoerd met als doel op de
motor af te remmen, wordt er niet op de motor afgeremd omdat de cruise
control niet wordt uitgeschakeld.
Terugschakelen naar 6, 5 of 4 tijdens het rijden in stand D of in de sequenti-
ële shiftmatic-sportmodus met 7 versnellingen. (Blz. 324)
Als tijdens het rijden in stand D de sportmodus wordt ingeschakeld.
(Blz. 249)
Waarschuwingszoemer bij beperking terugschakelmogelijkheid
Uit veiligheidsoverwegingen en om het rijgedrag niet in negatieve zin te beïn-
vloeden, kan er onder bepaalde omstandigheden beperkt worden terugge-
schakeld. In sommige omstandigheden kan er helemaal niet worden
teruggeschakeld met de selectiehendel of de paddle shift-schakelaar (indien
aanwezig). (Er klinkt tweemaal een zoemer.)
Automatisch uitschakelen van de sportmodus
De sportmodus wordt automatisch uitgeschakeld als na het rijden in deze
stand het contact UIT wordt gezet.
Schakelblokkeersysteem
Het schakelblokkeersysteem is een systeem dat voorkomt dat de selectie-
hendel tijdens het starten per ongeluk in een andere stand gezet wordt.
De selectiehendel kan alleen uit stand P worden gezet als het contact AAN
staat en het rempedaal wordt ingetrapt.
4-2. Rijprocedures
253
Als de selectiehendel niet in een andere stand dan P kan worden gezet
Controleer eerst of het rempedaal is ingetrapt.
Als de selectiehendel niet in een andere stand gezet kan worden terwijl u het
rempedaal ingetrapt hebt, kan er een probleem aanwezig zijn in het schakel-
blokkeersysteem. Laat uw auto direct controleren door een erkende Toyota-
dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde
en uitgeruste deskundige.
Met de volgende procedure kan in noodgevallen de blokkering van de selec-
tiehendel ongedaan worden gemaakt.
Uitschakelen van de schakelblokkering:
1
Activeer de parkeerrem.
2
Auto's zonder Smart entry-systeem en startknop: Zet het
contact UIT.
Auto's met Smart entry-systeem en startknop: Zet het contact UIT.
3
Trap het rempedaal in.
4
Wrik het afdekplaatje omhoog met een
sleufkopschroevendraaier o.i.d.
Omwikkel het uiteinde van de schroe-
4
vendraaier met een doek om schade
aan het afdekplaatje te voorkomen.
Druk de deblokkeerschakelaar in.
5
De selectiehendel kan worden ver-
plaatst als de schakelaar ingedrukt is.
G AI-SHIFT
De G AI-SHIFT-functie schakelt automatisch een passende
versnelling in
voor sportief rijden overeenkomstig de handelingen van de bestuurder en de
rijomstandigheden. De G AI-SHIFT-functie werkt automatisch wanneer de
selectiehendel in stand D staat en de sportmodus is geselecteerd als rijmo-
dus. (De functie wordt uitgeschakeld als de normale modus wordt geselec-
teerd of als de selectiehendel in stand M wordt gezet.)
254
4-2. Rijprocedures
WAARSCHUWING
Tijdens het rijden op een glad wegdek
Schakel voorzichtig terug en vermijd plotseling accelereren om te voorko-
men dat de auto in een slip raakt of de aangedreven wielen doorslippen.
Voorkomen van ongevallen bij het uitschakelen van de schakelblokke-
ring
Activeer de parkeerrem en trap het rempedaal in alvorens de deblokkeer-
schakelaar in te drukken.
Als per ongeluk het gaspedaal in plaats van het rempedaal wordt ingetrapt
als de deblokkeerschakelaar wordt ingedrukt en de selectiehendel uit stand
P wordt gezet, kan de auto plotseling wegrijden, hetgeen kan leiden tot een
ongeval, waardoor ernstig letsel kan ontstaan.
4-2. Rijprocedures
255
Handgeschakelde transmissie
Bedienen van de selectiehendel
4
Trap het koppelingspedaal vóór het bedienen van de selectiehendel
helemaal in en laat het langzaam opkomen.
De selectiehendel in stand R zetten
Trek om de selectiehendel in de
achteruit te zetten de ring onder
de selectiehendelknop omhoog.
: Indien aanwezig
256
4-2. Rijprocedures
Schakeladviesindicator
De schakeladviesindicator dient om het brandstofverbruik en de uit-
laatgasemissie binnen de limieten van het motorvermogen te verla-
gen.
1
Opschakelen
2
Terugschakelen
*1: Auto's met een instrumentenpa-
neel met 3 meters
*2: Auto's met een instrumentenpa-
neel met 2 meters
*1
*2
Display schakeladviesindicator
De schakeladviesindicator wordt mogelijk niet weergegeven wanneer uw
voet op het koppelingspedaal rust.
Maximaal toegestane snelheden
Houd u bij maximaal accelereren aan de onderstaande maximaal toegestane
snelheden in elke versnelling.
Benzinemotor
km/h (mph)
Maximale snelheid
Schakelstand
1NR-FE motor
1ZR-FAE motor
8NR-FTS motor
1
44 (27)
50
43 (27)
2
82 (50)
94
79 (49)
3
112 (69)
137
124 (77)
4
152 (94)
185 (114)
168 (104)
5
179 (111)
4-2. Rijprocedures
257
Dieselmotor
km/h (mph)
Maximale snelheid
Schakelstand
1ND-TV motor
1WW motor
1
42 (26)
42 (26)
2
79 (49)
85 (53)
3
122 (75)
133 (83)
4
165 (102)
189 (117)
5
WAARSCHUWING
Display schakeladviesindicator
4
Uit veiligheidsoverwegingen dient de bestuurder niet uitsluitend op het dis-
play te kijken. Raadpleeg het display alleen wanneer dit veilig kan en reke-
ning houdend met de wegcondities en de verkeersomstandigheden. Anders
kan zich een ongeval voordoen.
OPMERKING
Voorkomen van beschadiging van de transmissie
Zet de selectiehendel niet in stand R
zonder eerst het koppelingspedaal in te
trappen.
Trek de ring onder de pookknop alleen omhoog om de achteruitversnelling
in te schakelen.
Zet de selectiehendel alleen in stand R als de auto stilstaat.
258
4-2. Rijprocedures
Richtingaanwijzerschakelaar
Bedieningsinstructies
1
Rechts afslaan
2
Rijstrookwisseling naar rechts
(beweeg de hendel iets
omhoog en laat hem los)
De richtingaanwijzers aan de rech-
terzijde zullen drie keer knipperen.
Rijstrookwisseling naar links
3
(beweeg de hendel iets omlaag
en laat hem los)
De richtingaanwijzers aan de lin-
kerzijde zullen drie keer knipperen.
4
Links afslaan
De richtingaanwijzers kunnen bediend worden als
Auto's zonder Smart entry-systeem en startknop
Het contact AAN staat.
Auto's met Smart entry-systeem en startknop
Het contact AAN staat.
Als het controlelampje sneller knippert dan normaal
Controleer of er een lamp van de richtingaanwijzer voor of achter is doorge-
brand.
Persoonlijke voorkeursinstellingen
Het aantal keren dat de richtingaanwijzers tijdens het veranderen van rij-
strook knipperen kan worden aangepast. (Systemen met mogelijkheden voor
persoonlijke voorkeursinstellingen Blz. 663)
4-2. Rijprocedures
259
Parkeerrem
Bedieningsinstructies
1
Activeer de parkeerrem door de
parkeerremhendel
helemaal
aan te trekken terwijl u het rem-
pedaal intrapt.
Deactiveer de parkeerrem door
2
de hendel iets omhoog te trek-
ken en deze dan volledig naar
beneden te drukken terwijl u de
knop op de hendel ingedrukt
houdt.
4
Parkeren van de auto
Blz. 213
Waarschuwingszoemer geactiveerde parkeerrem
Als de auto met een snelheid van ongeveer 5 km/h of meer rijdt met de par-
keerrem geactiveerd, klinkt er een zoemer.
Alleen auto's met een instrumentenpaneel met 2 meters: Op het multi-infor-
matiedisplay wordt “Release parking brake” (deactiveer parkeerrem) weerge-
geven.
Gebruik in de winter
Blz. 363
OPMERKING
Voordat u gaat rijden
Deactiveer de parkeerrem.
Als u gaat rijden terwijl de parkeerrem is geactiveerd, kunnen de onderde-
len van het remsysteem oververhit raken, waardoor de remprestaties in
negatieve zin kunnen worden beïnvloed en de onderdelen van het remsys-
teem sneller slijten.
260
4-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers
Lichtschakelaar
De koplampen kunnen handmatig of automatisch worden
bediend.
Bedieningsinstructies
Draai aan het uiteinde van de hendel om de verlichting als volgt in te
schakelen:
Type A
1
De
dagrijverlichting
wordt ingeschakeld.
(Blz. 264)
*
2
De parkeerlichten voor,
achterlichten,
kente-
kenplaat- en dash-
boardverlichting gaan
branden.
3
De koplampen en alle
hierboven genoemde
verlichting gaan bran-
den.
*: Indien aanwezig
4-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers
261
Type B
1
De koplampen, de
dagrijverlichting
(Blz. 264) en alle ver-
*
lichting die hieronder
genoemd is, worden
automatisch in- en uit-
geschakeld.
(Auto's zonder Smart
entry-systeem en start-
knop: Als het contact
AAN staat.
Auto's met Smart entry-
systeem en startknop:
Als het contact AAN
4
staat.)
2
De parkeerlichten voor,
achterlichten,
kente-
kenplaat- en dash-
boardverlichting gaan
branden.
3
De koplampen en alle
hierboven
genoemde
verlichting
gaan branden.
4
De dagrijverlichting wordt ingeschakeld. (Blz. 264)
*: Indien aanwezig
262
4-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers
Inschakelen van het grootlicht
Druk bij ingeschakelde koplam-
1
pen de hendel van u af om het
grootlicht in te schakelen.
Door de hendel weer in de midden-
stand te zetten, wordt het grootlicht
weer uitgeschakeld.
Trek de hendel naar u toe en
2
laat deze meteen weer los om
één keer met het grootlicht te
knipperen.
U kunt lichtsignalen geven met de koplampen in- of uitgeschakeld.
Follow Me Home-systeem
Dankzij dit systeem kunnen de koplampen gedurende 30 seconden
worden ingeschakeld wanneer het contact UIT wordt gezet.
Trek nadat u het contact UIT hebt
gezet de hendel naar u toe en laat
hem los terwijl de lichtschakelaar
in de stand
(indien aanwe-
zig) of
staat.
De lichten doven onder de vol-
gende omstandigheden:
• Auto's zonder Smart entry-sys-
teem en startknop: Het contact
wordt AAN gezet.
Auto's met Smart entry-sys-
teem en startknop: Het contact
wordt AAN gezet.
• De lichtschakelaar wordt ingeschakeld.
• U trekt de lichtschakelaar naar u toe en laat hem los.
4-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers
263
Draaiknop koplampverstelling (auto's met halogeenkoplampen)
De koplamphoogte kan worden afgestemd op het aantal passagiers in
de auto en de mate van belading.
1
Verhogen van de koplamp-
hoogte
2
Verlagen van de koplamp-
hoogte
Aanwijzing voor instellen van de koplamphoogte
Aantal inzittenden en hoeveelheid bagage
Stand knop
4
Inzittenden
Hoeveelheid bagage
Bestuurder
Geen
0
Bestuurder en
Geen
0
voorpassagier
Alle zitplaatsen bezet
Geen
1,5
Alle zitplaatsen bezet
Maximale belading
2,5
Bestuurder
Maximale belading
3,5
264
4-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers
Dagrijverlichting
Om uw auto overdag beter zichtbaar te maken voor andere weggebruikers,
wordt de dagrijverlichting automatisch ingeschakeld als de motor wordt
gestart en de parkeerrem wordt gedeactiveerd met de lichtschakelaar uit of in
de stand
. (Brandt helderder dan de parkeerlichten voor.) Dagrijverlich-
ting is niet ontworpen voor gebruik in het donker.
Sensor koplampregeling (indien aanwezig)
De werking van de sensor kan in nega-
tieve zin beïnvloed worden als er iets over
de sensor heen geplaatst wordt of als er
iets op de ruit wordt aangebracht waar-
door de sensor wordt afgeschermd.
Hierdoor kan de sensor niet op de juiste
manier de hoeveelheid omgevingslicht
signaleren, waardoor het automatische
koplampsysteem mogelijk onjuist functio-
neert.
Automatisch uitschakelsysteem verlichting
Auto's zonder Smart entry-systeem en startknop
Wanneer de lichtschakelaar in de stand
of
staat: De koplampen
en mistlampen voor (indien aanwezig) worden automatisch uitgeschakeld als
het contact UIT wordt gezet.
Wanneer de lichtschakelaar in stand
staat: Alle verlichting wordt auto-
matisch uitgeschakeld als het contact UIT wordt gezet.
Zet om de verlichting weer in te schakelen het contact AAN of zet de licht-
schakelaar eenmaal in de stand UIT en daarna weer in stand
of
Auto's met Smart entry-systeem en startknop
Wanneer de lichtschakelaar in de stand
of
staat: De koplampen
en mistlampen voor (indien aanwezig) worden automatisch uitgeschakeld als
het contact UIT wordt gezet.
Wanneer de lichtschakelaar in stand
staat: Alle verlichting wordt auto-
matisch uitgeschakeld als het contact UIT wordt gezet.
Zet om de verlichting weer in te schakelen het contact AAN of zet de licht-
schakelaar een keer in stand UIT en daarna weer in stand
of
Zoemer verlichting
Auto's zonder Smart entry-systeem en startknop
Een zoemer klinkt als het contact UIT of in de stand ACC wordt gezet en het
bestuurdersportier geopend wordt terwijl de verlichting is ingeschakeld.
Auto's met Smart entry-systeem en startknop
Er klinkt een zoemer als het contact UIT of in stand ACC wordt gezet en het
bestuurdersportier wordt geopend terwijl de verlichting is ingeschakeld.
4-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers
265
Automatische verticale koplampverstelling (auto's met led-koplampen)
De koplamphoogte wordt automatisch geregeld op basis van het aantal
passagiers in de auto en de mate van belading om verblinding van andere
weggebruikers door de koplampen te voorkomen.
Energiebesparende functie
Onder de volgende omstandigheden gaat de overige verlichting na 20 minu-
ten automatisch uit om te voorkomen dat de accu ontladen raakt:
De koplampen en/of achterlichten branden.
Auto's zonder Smart entry-systeem en startknop: Het contact wordt in stand
ACC of UIT gezet.
Auto's met Smart entry-systeem en startknop: Het contact wordt in stand
ACC of UIT gezet.
De lichtschakelaar staat in stand
of
Deze functie wordt onder de volgende omstandigheden uitgeschakeld:
Auto's zonder Smart entry-systeem en startknop: Als het contact AAN wordt
gezet.
Auto's met Smart entry-systeem en startknop: Als het contact AAN wordt
4
gezet.
Wanneer de lichtschakelaar wordt bediend.
Wanneer een portier wordt geopend of gesloten.
Persoonlijke voorkeursinstellingen
De instellingen (bijv. gevoeligheid lichtsensor) kunnen worden gewijzigd.
(Systemen met mogelijkheden voor persoonlijke voorkeursinstellingen:
Blz. 663)
OPMERKING
Voorkomen van ontlading van de accu
Laat de verlichting niet langer branden dan noodzakelijk is als de motor niet
draait.
266
4-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers
Schakelaar mistlampen
De mistlampen zorgen voor uitstekend zicht bij ongunstige
rijomstandigheden, zoals bij regen of mist.
Schakelaar mistachterlicht
1
Schakelt het mistachter-
licht uit
2
Schakelt het mistachter-
licht in
Als de schakelaarring wordt losge-
laten, keert de ring terug naar de
stand
Door de schakelaarring nogmaals
te draaien, wordt het mistachter-
licht uitgeschakeld.
4-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers
267
Schakelaar mistlampen voor/mistachterlicht
1
Schakelt de mistlam-
pen voor en de mistach-
terlichten uit
2
Schakelt de mistlam-
pen voor in
3
Schakelt de mistlam-
pen voor en het mist-
achterlicht in
Als de schakelaarring wordt losge-
laten, keert de ring terug naar de
stand
Door de schakelaarring nogmaals
te draaien wordt alleen het mist-
achterlicht uitgeschakeld.
4
Mistlampen kunnen worden gebruikt als
Auto's met schakelaar mistachterlicht
De koplampen worden ingeschakeld.
Auto's met schakelaar mistlampen voor en mistachterlicht
Mistlampen voor: De koplampen of parkeerlichten voor zijn ingeschakeld.
Mistachterlicht: De mistlampen voor zijn ingeschakeld.
268
4-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers
Ruitenwissers en -sproeiers
Bedienen van de ruitenwisserhendel
Ruitenwissers met intervalafstelling
De werking van de ruitenwisser wordt geselecteerd door de hendel
als volgt te bewegen: Als de intervalstand wordt geselecteerd, kan het
wisinterval ook worden gewijzigd.
1
Intervalstand
2
Lage snelheid ruitenwis-
sers
3
Hoge snelheid ruiten-
wissers
4
Enkele slag
Het wisinterval kan worden gewijzigd als de intervalstand wordt gese-
lecteerd.
5
Verhoogt de frequentie van het
interval
6
Verlengt het interval van de wis-
serwerking
4-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers
269
7
Gelijktijdig inschakelen ruiten-
sproeiers en ruitenwissers
De ruitenwissers maken automa-
tisch een aantal wisbewegingen
nadat de sproeier in werking treedt.
Auto's met koplampsproeiers: Als
de koplampen aan zijn en u de
hendel naar u toe getrokken houdt,
werken de koplampsproeiers één
keer. Daarna werken de koplamp-
sproeiers elke vijfde keer dat u de
hendel naar u toe trekt.
Ruitenwissers met regensensor
In de stand AUTO werken de ruitenwissers automatisch wanneer de
sensor signaleert dat het regent. De wissnelheid wordt automatisch
afgestemd op de hoeveelheid neerslag en de rijsnelheid.
4
1
Stand AUTO
2
Lage snelheid ruitenwis-
sers
3
Hoge snelheid ruiten-
wissers
4
Enkele slag
In de stand AUTO kan de gevoeligheid van de sensor als volgt wor-
den ingesteld door de schakelaarring te draaien.
5
Verhoogt de gevoeligheid van
de ruitenwisser met regensen-
sor
6
Verlaagt de gevoeligheid van
de ruitenwisser met regensen-
sor
270
4-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers
7
Gelijktijdig inschakelen ruiten-
sproeiers en ruitenwissers
De ruitenwissers maken automa-
tisch een aantal wisbewegingen
nadat de sproeier in werking treedt.
Auto's met koplampsproeiers: Als
de koplampen aan zijn en u de
hendel naar u toe getrokken houdt,
werken de koplampsproeiers één
keer. Daarna werken de koplamp-
sproeiers elke vijfde keer dat u de
hendel naar u toe trekt.
De ruitenwissers en ruitensproeiers kunnen worden bediend als
Auto's zonder Smart entry-systeem en startknop
Het contact AAN staat.
Auto's met Smart entry-systeem en startknop
Het contact AAN staat.
Effecten van de rijsnelheid op de ruitenwisserwerking (auto's met ruiten-
wissers met regensensor)
Ook voor de andere standen zal, net als voor de stand AUTO, de tijd tot de
enkele slag om de laatste druppels te verwijderen na het gebruik van de rui-
tensproeier veranderen afhankelijk van de rijsnelheid.
Regensensor (auto's met ruitenwissers met regensensor)
De regensensor registreert de hoeveel-
heid neerslag.
De auto is voorzien van een optische
sensor. Deze werkt mogelijk niet goed
als zonlicht van de opkomende of
ondergaande zon af en toe op de voor-
ruit valt of als er insecten o.i.d. op de
voorruit zitten.
Als de ruitenwisserschakelaar in de stand AUTO wordt gezet en
het contact
AAN staat, werken de ruitenwissers één keer om aan te geven dat de stand
AUTO is geactiveerd.
Als de temperatuur van de regensensor 90°C of hoger is, of -15°C of lager
is, werkt de automatische functie mogelijk niet. Zet de ruitenwisserschake-
laar in dat geval in een andere stand dan AUTO.
Als er geen ruitensproeiervloeistof op de voorruit terechtkomt
Controleer of er ruitensproeiervloeistof in het reservoir aanwezig is en contro-
leer als dat het geval is of de sproeierkoppen niet verstopt zijn.
4-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers
271
WAARSCHUWING
Waarschuwing met betrekking tot het gebruik van ruitensproeiervloei-
stof
Gebruik bij koud weer de ruitensproeiervloeistof pas wanneer de voorruit
warm is. De vloeistof kan anders op de voorruit bevriezen en zo het zicht
belemmeren. Dit kan leiden tot een ongeval waarbij ernstig letsel kan ont-
staan.
Waarschuwing met betrekking tot het gebruik van de ruitenwissers in
de stand AUTO (auto's met ruitenwissers met regensensor)
De ruitenwissers voor kunnen onverwacht in werking treden als de sensor
wordt aangeraakt of als de voorruit aan trillingen wordt blootgesteld terwijl
de ruitenwissers in de stand AUTO staan. Let erop dat u zich niet kunt
bezeren als de ruitenwissers in werking treden.
OPMERKING
4
Als de voorruit droog is
Gebruik de ruitenwissers niet als de voorruit droog is omdat hierdoor de
voorruit beschadigd kan worden.
Als er geen ruitensproeiervloeistof uit de sproeierkoppen komt
Als u de hendel gedurende langere tijd naar u toe getrokken houdt, kan de
sproeierpomp beschadigd raken.
Wanneer een sproeier verstopt raakt
Neem in dat geval contact op met een erkende Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste des-
kundige.
Probeer als een sproeierkop verstopt is geraakt deze niet schoon te maken
met een naald of iets dergelijks. Hierdoor kan de sproeierkop beschadigd
raken.
272
4-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers
Achterruitenwisser en -sproeier
Bedieningsinstructies
De werking van de ruitenwisser wordt geselecteerd door de hendel
als volgt te bewegen:
1
Intervalstand ruitenwis-
sers
2
Normale stand ruitenwis-
sers
Gelijktijdig inschakelen ruiten-
3
sproeiers en ruitenwissers
De ruitenwisser maakt automatisch
een aantal wisbewegingen nadat
de sproeier in werking is getreden.
De achterruitenwisser en -sproeier kunnen worden bediend als
Auto's zonder Smart entry-systeem en startknop
Het contact AAN staat.
Auto's met Smart entry-systeem en startknop
Het contact AAN staat.
Als er geen ruitensproeiervloeistof op de voorruit terechtkomt
Controleer of er ruitensproeiervloeistof in het reservoir aanwezig is en contro-
leer als dat het geval is of de sproeierkop niet verstopt is.
4-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers
273
OPMERKING
Als de achterruit droog is
Gebruik de ruitenwisser niet als de achterruit droog is omdat de achterruit
hierdoor beschadigd kan raken.
Als het sproeierreservoir leeg is
Druk niet constant op de schakelaar, aangezien de sproeierpomp oververhit
kan raken.
Wanneer een sproeier verstopt raakt
Neem in dat geval contact op met een erkende Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste des-
kundige.
Probeer als een sproeierkop verstopt is geraakt deze niet schoon te maken
met een naald of iets dergelijks. Hierdoor kan de sproeierkop beschadigd
raken.
4
274
4-4. Tanken
Openen van de tankdop
Voer de volgende stappen uit om de tankdop te openen:
Voor het tanken
● Sluit alle portieren en ruiten en zet het contact UIT.
● Controleer de brandstofsoort.
Brandstofsoorten
Blz. 660
Vulopening brandstoftank voor loodvrije benzine (benzinemotor)
Om vergissingen bij tankstations te voorkomen, is uw auto uitgerust met een
kleinere vulopening speciaal voor loodvrije benzine.
4-4. Tanken
275
WAARSCHUWING
Bij het tanken
Neem bij het tanken de volgende voorzorgsmaatregelen in acht. Het niet in
acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan ernstig letsel tot gevolg heb-
ben.
Raak na het verlaten van de auto en voor het openen van de tankdopklep
een ongeverfd metalen oppervlak aan om eventuele statische elektriciteit
af te voeren. Het is belangrijk om statische elektriciteit af te voeren voordat
u gaat tanken, omdat vonken als gevolg van statische elektriciteit brand-
stofdampen tot ontbranding kunnen brengen.
Pak de tankdop bij de greep vast en draai hem langzaam los.
Tijdens het losdraaien van de tankdop kan er een sissend geluid hoorbaar
zijn. Wacht tot het geluid verdwenen is alvorens de tankdop te verwijde-
ren. Bij hoge buitentemperaturen kan er brandstof uit de vulpijp spuiten en
letsel veroorzaken.
Zorg ervoor dat er niemand die de eventueel aanwezige statische elektrici-
4
teit van zijn lichaam niet heeft afgevoerd, in de buurt van een niet afgeslo-
ten brandstoftank komt.
Adem de brandstofdampen niet in.
Brandstof bevat stoffen die schadelijk zijn als ze ingeademd worden.
Rook niet tijdens het tanken.
Als u dat wel doet, kan er brand ontstaan.
Keer niet naar de auto terug als u statisch geladen bent.
Statische elektriciteit kan vonkvorming en daarmee brand veroorzaken.
Bij het tanken
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht om te voorkomen dat de
brandstoftank overstroomt:
Plaats het vulpistool nauwkeurig in de vulpijp.
Stop met het vullen van de tank wanneer het vulpistool automatisch uit
klikt.
Vul de brandstoftank niet tot de rand.
OPMERKING
Tanken
Mors geen brandstof tijdens het tanken.
Anders kan schade aan de auto ontstaan, zoals het slecht functioneren van
het emissieregelsysteem, of beschadiging van de onderdelen van het
brandstofsysteem of van de lak.
276
4-4. Tanken
Openen van de tankdop
Trek de ontgrendeling van de
1
tankdopklep omhoog om de
tankdopklep te openen.
Draai de tankdop langzaam
2
open en plaats hem in de hou-
der op de tankdopklep.
Sluiten van de tankdop
Draai na het tanken van brandstof
de tankdop tot u een klik hoort.
Als u de dop loslaat, zal hij iets in
de andere richting draaien.
WAARSCHUWING
Vervangen van de tankdop
Gebruik alleen de originele Toyota-tankdop voor uw auto. Anders kan er
brand ontstaan of kunnen zich andere ongevallen voordoen, wat kan leiden
tot ernstig letsel.
4-5. Toyota Safety Sense
277
Toyota Safety Sense
Toyota Safety Sense bestaat uit de volgende ondersteunende
systemen en draagt bij aan een veilige en comfortabele rijerva-
ring:
PCS (Pre-Crash Safety-systeem)
Blz. 283
LDA (Lane Departure Alert)
Blz. 296
Automatic High Beam-systeem
Blz. 301
4
RSA (Road Sign Assist)
Blz. 305
WAARSCHUWING
Toyota Safety Sense
Toyota Safety Sense is ontworpen om te werken met als uitgangspunt dat
de bestuurder voorzichtig rijdt om te helpen de gevolgen van een aanrijding
voor de inzittenden en de auto te beperken of de bestuurder te assisteren
onder normale rijomstandigheden.
Vertrouw niet blindelings op het systeem, aangezien er een grens is aan de
mate van nauwkeurigheid bij de herkenning en de ondersteunende moge-
lijkheden die dit systeem kan bieden. Het is altijd de verantwoordelijkheid
van de bestuurder om de omgeving van de auto in de gaten te houden en
veilig te rijden.
: Indien aanwezig
278
4-5. Toyota Safety Sense
Opslaan voertuiginformatie
Het Pre-Crash Safety-systeem is uitgerust met een geavanceerde
computer die bepaalde informatie opslaat, zoals:
Status gaspedaal
Status rempedaal
Rijsnelheid
Bedrijfsstatus van de functies van het Pre-Crash Safety-systeem
Informatie (zoals de afstand en het relatieve snelheidsverschil tus-
sen uw auto en de voorligger of andere objecten)
● Gebruik van gegevens
Toyota kan de gegevens die door deze computer worden opgesla-
gen, gebruiken om storingen vast te stellen, onderzoek te doen en
de kwaliteit van haar producten te verbeteren.
Toyota stelt de gegevens die zijn opgeslagen niet beschikbaar aan
derden, behalve:
• Met toestemming van de eigenaar van de auto of, wanneer het
een leaseauto betreft, van de leaserijder van de auto
• Op officieel verzoek van de politie, de rechtbank of een ander
overheidsorgaan
• Voor gebruik door Toyota in een rechtszaak
• Voor onderzoek waarbij de gegevens niet worden gekoppeld aan
een bepaalde auto of eigenaar
4-5. Toyota Safety Sense
279
Sensor voor
De sensor voor bevindt zich aan
de bovenzijde van de voorruit. Hij
bestaat uit
2 soorten sensoren,
die beide informatie signaleren die
nodig is voor de werking van de
ondersteunende systemen.
1
Lasersensoren
2
Monoculaire camerasensor
WAARSCHUWING
Sensor voor
De sensor voor maakt gebruik van lasers om voertuigen voor uw auto te
signaleren. De sensor voor is een klasse 1M laserproduct volgens de stan-
4
daard IEC 60825-1. Onder normale gebruiksomstandigheden zijn deze
lasers niet schadelijk voor het blote oog. Neem echter wel de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht.
Als u dit niet doet, kunnen uw ogen ernstig beschadigd raken of kunt u zelfs
blind worden.
Probeer de sensor voor nooit te demonteren (bijvoorbeeld de lenzen te
verwijderen), om blootstelling aan schadelijke laserstralen te voorkomen.
Bij demontage is de sensor voor een klasse 3B laserproduct volgens de
standaard IEC 60825-1. Klasse 3B lasers zijn gevaarlijk en vormen bij
directe blootstelling een risico op oogletsel.
Probeer niet in de sensor voor te kijken met een vergrootglas, microscoop
of ander optisch instrument op een afstand van minder dan 100 mm.
280
4-5. Toyota Safety Sense
WAARSCHUWING
Laserclassificatielabel
Label met uitleg over laser
Laseremissiegegevens
Maximaal gemiddeld vermogen: 45 mW
Pulsduur: 33 ns
Golflengte: 905 nm
Divergentie (horizontaal x verticaal): 28° x 12°
4-5. Toyota Safety Sense
281
WAARSCHUWING
Storingen in de sensor voor voorkomen
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht.
Als u dat niet doet, werkt de sensor voor mogelijk niet goed, hetgeen kan
leiden tot een ongeval waarbij ernstig letsel kan ontstaan.
Houd de voorruit te allen tijde schoon. Reinig de voorruit als deze vuil is of
als er een dun olielaagje, waterdruppels, sneeuw, enz. op zit(ten). Neem
contact op met een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een
andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige als de bin-
nenzijde van de voorruit vóór de sensor voor vuil is.
Bevestig geen voorwerpen, zoals (door-
zichtige) stickers e.d. op de buitenzijde
van de voorruit vóór de sensor voor (het
grijze gebied in de afbeelding).
A: Van de bovenzijde van de voorruit tot
ongeveer 10 cm onder de onderkant
4
van de sensor voor
B: Ongeveer 20 cm (ongeveer 10 cm rechts en links van het midden van
de sensor voor)
Plaats of bevestig niets op de binnen-
zijde van de voorruit onder de sensor
voor (het grijze gebied in de afbeel-
ding).
A: Ongeveer 10 cm (vanaf de onderkant
van de sensor voor)
B: Ongeveer 20 cm (ongeveer 10 cm
rechts en links van het midden van de
sensor voor)
Als er een groot verschil bestaat tussen de temperatuur in de auto en de
buitentemperatuur, bijvoorbeeld in de winter, is de kans groot dat de voor-
ruit beslaat. Als de voorruit vóór de sensor voor is beslagen of wanneer er
condens of ijs op de voorruit zit, gaat het waarschuwingslampje PCS
mogelijk branden en wordt het systeem mogelijk tijdelijk uitgeschakeld.
Gebruik in zo'n geval de voorruitverwarming om de voorruit te ontwase-
men, enz. (Blz. 432, 439)
Als er waterdruppels op de voorruit vóór de sensor voor zitten, gebruik
dan de ruitenwissers voor om deze te verwijderen.
Als de waterdruppels niet goed worden verwijderd, neemt de werking van
de sensor voor mogelijk af.
282
4-5. Toyota Safety Sense
WAARSCHUWING
Vervang het ruitenwisserrubber of het ruitenwisserblad als waterdruppels
niet goed kunnen worden verwijderd van het gedeelte van de voorruit vóór
de sensor voor met de ruitenwissers voor.
Neem contact op met een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige
indien de ruitenwisserrubbers of ruitenwisserbladen moeten worden ver-
vangen.
Plak geen ruitfolie op de voorruit.
Vervang de voorruit als deze beschadigd is of als er een barst in zit.
Neem contact op met een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige
indien de voorruit moet worden vervangen.
Plaats geen antenne vóór de sensor voor.
Zorg ervoor dat de sensor voor niet nat wordt.
Voorkom dat er fel licht op de sensor voor schijnt.
Zorg ervoor dat de sensor voor niet vuil wordt of beschadigd raakt.
Zorg er bij het reinigen van de binnenzijde van de voorruit voor dat er geen
glasreiniger op de lens terechtkomt. Raak de lens ook niet aan.
Neem contact op met een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige
indien de lens vuil of beschadigd is.
Stel de sensor voor niet bloot aan sterke schokken.
Wijzig de montagepositie of -richting van de sensor voor niet en verwijder
de sensor niet.
Haal de sensor voor niet uit elkaar.
Plaats geen elektronische apparaten of apparaten die sterke elektrische
golfsignalen versturen in de buurt van de sensor voor.
Wijzig geen onderdelen van de auto rond de sensor voor (binnenspiegel,
zonnekleppen, enz.) of het dak.
Bevestig geen accessoires die de sensor voor mogelijk hinderen op de
motorkap, de grille of de voorbumper. Neem voor meer informatie contact
op met een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Zorg er als een surfplank of een ander lang voorwerp op het dak moet
worden geplaatst voor dat deze de sensor voor niet hindert.
Breng geen wijzigingen aan de koplampen of andere lichten aan.
Monteer of plaats geen onderdelen op het dashboard.
Montageplaats van de sensor voor op de voorruit
Als de voorruit snel beslagen raakt, is het glas rondom de sensor voor
mogelijk warm doordat de verwarming in werking is. Als u het glas aan-
raakt, kunt u brandwonden oplopen.
4-5. Toyota Safety Sense
283
PCS (Pre-Crash Safety-systeem)
Het Pre-Crash Safety-systeem maakt gebruik van de sensor
voor om voorliggers te signaleren. Wanneer het systeem oor-
deelt dat een aanrijding aan de voorzijde met een voertuig waar-
schijnlijk is, wordt een waarschuwing geactiveerd om de
bestuurder aan te sporen om uit te wijken en wordt de potentiële
remdruk verhoogd om de bestuurder te helpen een aanrijding te
voorkomen. Wanneer het systeem oordeelt dat een aanrijding
aan de voorzijde met een voertuig zeer waarschijnlijk is, worden
de remmen automatisch bekrachtigd om te helpen een aanrij-
ding te voorkomen of om de impact van een aanrijding te helpen
verminderen.
Het Pre-Crash Safety-systeem kan worden in-/uitgeschakeld en het
waarschuwingstijdstip kan worden gewijzigd. (Blz. 286)
4
Pre-Crash-waarschuwing
Wanneer het systeem oordeelt
dat een aanrijding aan de voor-
zijde waarschijnlijk is, klinkt er
een zoemer en wordt er een
waarschuwingsmelding weer-
gegeven op het multi-informa-
tiedisplay om de bestuurder
aan te sporen om uit te wijken.
Pre-Crash Brake Assist
Wanneer het systeem vaststelt dat de kans op een frontale aanrij-
ding groot is, past het systeem een grotere remkracht toe in relatie
tot de kracht waarmee het rempedaal wordt ingetrapt.
Pre-Crash Brake-systeem
Als het systeem vaststelt dat de kans op een frontale aanrijding met
een auto groot is, waarschuwt het systeem de bestuurder. Wanneer
het systeem oordeelt dat een aanrijding zeer waarschijnlijk is, wor-
den de remmen automatisch bekrachtigd om te helpen een aanrij-
ding te voorkomen of de snelheid van de aanrijding te verlagen.
: Indien aanwezig
284
4-5. Toyota Safety Sense
WAARSCHUWING
Beperkingen van het Pre-Crash Safety-systeem
De bestuurder is zelf verantwoordelijk voor een veilig rijgedrag. Rijd altijd
veilig en houd rekening met de omgeving.
Gebruik het Pre-Crash Safety-systeem nooit in plaats van normaal rem-
men. Dit systeem voorkomt niet in alle gevallen een aanrijding en vermin-
dert ook niet altijd de schade of het letsel bij de aanrijding. Vertrouw niet
alleen op dit systeem. Als u dat wel doet, kunt u een ongeval veroorzaken,
waardoor ernstig letsel kan ontstaan.
Hoewel dit systeem is ontworpen om aanrijdingen te helpen voorkomen of
de schade bij een aanrijding te helpen beperken, is het effect afhankelijk
van allerlei omstandigheden. Hierdoor bereikt het systeem mogelijk niet
altijd hetzelfde prestatieniveau.
Lees de hierna gegeven aanwijzingen aandachtig door. Vertrouw niet blin-
delings op dit systeem en rijd altijd voorzichtig.
• Omstandigheden waaronder het systeem mogelijk werkt, zelfs als er
geen kans op een aanrijding is: Blz. 288
• Omstandigheden waaronder het systeem mogelijk niet juist werkt:
Blz. 292
Probeer niet zelf de werking van het Pre-Crash Safety-systeem te testen,
omdat het systeem mogelijk niet juist werkt, hetgeen kan leiden tot een
ongeval.
Pre-Crash Brake-systeem
Het Pre-Crash Brake-systeem werkt mogelijk niet, afhankelijk van de
bediening van de auto door de bestuurder. Als het gaspedaal diep wordt
ingetrapt of het stuurwiel wordt gedraaid, oordeelt het systeem mogelijk
dat de bestuurder een uitwijkactie uitvoert en werkt het Pre-Crash Brake-
systeem mogelijk niet.
Terwijl het Pre-Crash Brake-systeem is ingeschakeld, wordt in sommige
gevallen de werking ervan mogelijk uitgeschakeld, wanneer het gaspedaal
diep wordt ingetrapt of het stuurwiel wordt gedraaid en het systeem oor-
deelt dat de bestuurder een uitwijkactie uitvoert.
Er wordt veel remkracht toegepast terwijl het Pre-Crash Brake-systeem in
werking is. Bovendien moet de bestuurder indien nodig het rempedaal
intrappen, aangezien de werking van de Pre-Crash Brake-functie wordt
uitgeschakeld wanneer de auto gedurende ongeveer 2 seconden stilstaat
nadat de auto is stilgezet door de werking van het Pre-Crash Brake-sys-
teem.
Als het rempedaal wordt ingetrapt, oordeelt het systeem mogelijk dat de
bestuurder een uitwijkactie uitvoert en stelt het mogelijk het werkingstijd-
stip van de Pre-Crash Brake-functie uit.
4-5. Toyota Safety Sense
285
WAARSCHUWING
Bij het rijden over bijvoorbeeld een spoorwegovergang stelt het systeem
mogelijk vast dat een aanrijding met een object, zoals spoorbomen, waar-
schijnlijk is en wordt de Pre-Crash Brake-functie geactiveerd.
Voer de onderstaande handelingen uit om de auto in een noodgeval, bij-
voorbeeld wanneer het systeem op een spoorwegovergang in werking
treedt, te verplaatsen en neem de benodigde maatregelen voor uw veilig-
heid.
• Trap het gaspedaal in als de auto tot stilstand is gekomen.
• Trap het gaspedaal volledig in als de auto decelereert. (Blz. 287)
• Schakel het Pre-Crash Safety-systeem uit. (Blz. 286)
Wanneer moet het Pre-Crash Safety-systeem uitgeschakeld worden
Schakel in de volgende situaties het systeem uit, omdat het mogelijk niet
juist werkt, hetgeen kan leiden tot een ongeval waarbij ernstig letsel kan
ontstaan:
Als de auto wordt gesleept
4
Als uw auto een andere auto sleept
Bij het vervoeren van de auto op een vrachtwagen, boot, trein of vergelijk-
baar transportmiddel
Wanneer de auto wordt opgetakeld terwijl de motor aan staat en de wielen
vrij kunnen draaien
Tijdens controle van de auto met een rollentestbank, zoals een vermo-
gensbank of snelheidsmetertester, of bij gebruik van een wielstabilisator
Als niet op een stabiele wijze kan worden gereden met de auto, bijvoor-
beeld als hij betrokken is geweest bij een ongeval of als er storingen zijn
Als met een sportieve rijstijl of in het terrein wordt gereden
Wanneer de banden in slechte staat verkeren en niet goed presteren
(Blz. 509, 528)
Als er een andere maat banden dan voorgeschreven is gemonteerd
Als er sneeuwkettingen worden gebruikt
Als er een compact reservewiel of een bandenreparatieset wordt gebruikt
286
4-5. Toyota Safety Sense
Wijzigen van de instellingen van het Pre-Crash Safety-systeem
In-/uitschakelen van het Pre-Crash Safety-systeem
Druk gedurende ten minste 3
seconden op de PCS-schake-
laar.
Het waarschuwingslampje PCS
gaat branden en er wordt een
melding weergegeven op het
multi-informatiedisplay
wan-
neer het systeem wordt uitge-
schakeld.
Druk nogmaals op de PCS-
schakelaar om het systeem in te
schakelen.
Het Pre-Crash Safety-systeem
wordt iedere keer wanneer de
motor wordt gestart, ingescha-
keld.
Wijzigen van de timing van de Pre-Crash-waarschuwing
Druk de PCS-schakelaar in om het actuele timing van de waar-
schuwing op het multi-informatiedisplay weer te geven. Telkens
wanneer op de PCS-schakelaar wordt gedrukt in de weergegeven
status, wijzigt de timing van de waarschuwing als volgt:
Als de instelling van de timing is gewijzigd, blijft de instelling de vol-
gende keer dat de motor wordt gestart, bewaard.
1
Ver weg
De waarschuwing treedt eerder
in werking dan bij de standaard-
timing.
2
Gemiddeld
Dit is de standaardinstelling.
3
Dichtbij
De waarschuwing treedt later in
werking dan bij de standaardti-
ming.
4-5. Toyota Safety Sense
287
Werkingsvoorwaarden
Het Pre-Crash Safety-systeem wordt ingeschakeld en oordeelt dat een aan-
rijding aan de voorzijde met een voertuig waarschijnlijk is.
De verschillende functies werken bij de volgende snelheden:
Pre-Crash-waarschuwing:
• De rijsnelheid is ongeveer 15 tot 140 km/h.
• Het snelheidsverschil tussen uw auto en een voorligger is ongeveer
15 km/h of groter.
Pre-Crash Brake Assist:
• De rijsnelheid is ongeveer 30 tot 80 km/h.
• Het snelheidsverschil tussen uw auto en een voorligger is ongeveer
30 km/h of groter.
Pre-Crash Brake-systeem:
• De rijsnelheid is ongeveer 10 - 80 km/h.
• Het snelheidsverschil tussen uw auto en een voorligger is ongeveer
10 km/h of groter.
4
Het systeem werkt in de volgende situaties mogelijk niet:
Als een accupool is losgenomen en weer aangesloten en er vervolgens
gedurende een bepaalde tijd niet met de auto is gereden
Als de selectiehendel in stand R staat
Als de VSC wordt uitgeschakeld (alleen de Pre-Crash Safety-waarschu-
wingsfunctie werkt)
Uitschakelen van de Pre-Crash Safety Brake-functie
Als zich een van de volgende situaties voordoet terwijl de Pre-Crash Safety
Brake-functie in werking is, wordt deze functie uitgeschakeld:
• Het gaspedaal wordt diep ingetrapt.
• Er wordt een scherpe stuurbeweging gemaakt of het stuurwiel wordt plot-
seling gedraaid.
Als de auto wordt stilgezet door de Pre-Crash Safety Brake-functie, wordt
de werking van de functie uitgeschakeld wanneer de auto ongeveer 2
seconden stilstaat.
288
4-5. Toyota Safety Sense
Omstandigheden waaronder het systeem mogelijk werkt, zelfs als er
geen kans op een aanrijding is
In bepaalde situaties, zoals de onderstaande, oordeelt het systeem mogelijk
dat een aanrijding aan de voorzijde waarschijnlijk is en treedt het in werking.
• Wanneer een tegenligger wordt
gepasseerd die stilstaat om rechts of
links af te slaan
• Bij het passeren van een tegenligger
in een bocht naar links of rechts
• Bij het rijden op een weg waarbij de
relatieve positie van de voorligger in
een naastgelegen rijstrook kan veran-
deren, bijvoorbeeld op een bochtige
weg
• Wanneer een voorligger snel wordt
genaderd
• Als de voorzijde van de auto omhoog of omlaag gaat, bijvoorbeeld op
een oneffen of golvend wegdek
4-5. Toyota Safety Sense
289
• Als een voertuig of een vast object
van zeer dichtbij wordt gepasseerd
• Als er een voertuig of object langs de
weg staat aan het begin van een
bocht
• Bij het rijden op een smalle rijbaan omringd door constructies, zoals een
tunnel of een stalen brug
4
• Als er een reflecterend object (put-
deksel, stalen plaat, enz.), traptreden,
kuil of een verhoging in het wegdek of
langs de weg aanwezig is
• Bij het onder lage constructies doorrij-
den (laag plafond, verkeersbord enz.)
• Als er een vast object (viaduct, ver-
keersbord, reclamebord, straatver-
lichting, enz.) boven aan een omhoog
lopende weg aanwezig is
290
4-5. Toyota Safety Sense
• Bij het snel naderen van een slag-
boom van een elektronische tolpoort,
slagboom bij een parkeerterrein of
andere afscheiding die open en dicht
gaat
• Bij het wassen van de auto in een wasstraat
• Bij het naderen van een laag han-
gend object dat in contact kan komen
met de auto, zoals een spandoek,
boomtakken of hoog gras
• Als de auto wordt geraakt door water,
sneeuw, stof, enz. dat wordt opgewor-
pen door een voorligger
• Bij het rijden door stoom of rook
• Als er patronen of verf op de weg of een muur aanwezig zijn die ten
onrechte aangezien kunnen worden voor een auto
• Wanneer de voorzijde van uw auto
omhoog of omlaag staat
4-5. Toyota Safety Sense
291
• Als de sensor niet goed is uitgelijnd
doordat de sensor, enz. is blootge-
steld aan hevige schokken
• Wanneer de auto geparkeerd staat op
een plaats waar zich een laaghan-
gend voorwerp bevindt ter hoogte van
de sensor voor
• Als de voorruit bedekt is met regen-
druppels, enz.
4
292
4-5. Toyota Safety Sense
Situaties waarin het systeem mogelijk niet goed werkt
In sommige situaties, zoals de onderstaande, wordt een voertuig mogelijk
niet gesignaleerd door de sensor voor, waardoor het systeem niet goed
werkt:
• Als een tegenligger de auto nadert
• Bij het naderen van de zijkant of voorkant van een voertuig
• Als de achterzijde van de voorligger smal is, zoals een lege truck
• Als de voorligger een lage achterzijde
heeft, zoals een oprijwagen
• Als de voorligger een lading vervoert die uitsteekt voorbij de achterbum-
per
• Als de voorligger een extreem grote
bodemvrijheid heeft
• Als de voorligger een onregelmatige vorm heeft, zoals een tractor of een
zijspan
• Als de zon of ander licht rechtstreeks op een voorligger schijnt
• Als een voertuig de auto snijdt of plot-
seling opdoemt van naast een ander
voertuig
• Als de voorligger een abrupte beweging maakt (zoals een uitwijkmanoeu-
vre, plotseling versnellen of afremmen)
• Bij het plotseling invoegen vlak achter een voorligger
4-5. Toyota Safety Sense
293
• Als de voorligger zich niet direct voor
uw auto bevindt
• Bij slecht weer zoals bij hevige regen,
mist, sneeuw of een zandstorm.
• Als de auto wordt geraakt door water, sneeuw, stof, enz. dat wordt opge-
worpen door een voorligger
4
• Bij het rijden door stoom of rook waardoor voorliggers moeilijk te zien zijn
• Bij het rijden in een omgeving waarbij de helderheid van het omgevings-
licht plotseling verandert, zoals bij het in- of uitrijden van een tunnel
• Wanneer een zeer fel licht, bijvoor-
beeld de zon of de koplampen van
tegemoetkomend verkeer, recht-
streeks in de sensor voor schijnt
• Als er weinig omgevingslicht is, zoals
tijdens de schemering, of 's nachts of
in een tunnel
• Tijdens het rijden in een bocht en gedurende een bepaalde tijd na het rij-
den in een bocht
294
4-5. Toyota Safety Sense
• Wanneer uw auto slipt
• Wanneer de voorzijde van uw auto
omhoog of omlaag staat
• Als de wielen niet goed zijn uitgelijnd
• Als de sensor voor wordt gehinderd door een ruitenwisserblad
• De auto schommelt
• Er wordt gereden met extreem hoge snelheden
• Wanneer er wordt gereden op wegen met scherpe bochten of een onre-
gelmatig wegdek
• Wanneer de voorligger het laserlicht slecht reflecteert
• Als de sensor niet goed is uitgelijnd
doordat de sensor, enz. is blootge-
steld aan hevige schokken
In sommige situaties, zoals de onderstaande, kan wellicht onvoldoende
remkracht worden gerealiseerd, waardoor het systeem mogelijk niet goed
werkt:
• Als de remfuncties niet optimaal kunnen functioneren, bijvoorbeeld door-
dat onderdelen van het remsysteem extreem koud of warm, of nat zijn
• Als de auto niet goed onderhouden wordt (extreem versleten remdelen of
banden, onjuiste bandenspanning enz.)
• Als er met de auto gereden wordt op grind of een andere gladde onder-
grond
4-5. Toyota Safety Sense
295
Als het waarschuwingslampje PCS knippert of gaat branden en er een
waarschuwingsmelding wordt weergegeven op het multi-informatiedis-
play
Het Pre-Crash Safety-systeem is mogelijk tijdelijk niet beschikbaar of er is
mogelijk een storing aanwezig in het systeem.
In de volgende situaties gaat het waarschuwingslampje uit, verdwijnt de
melding en werkt het systeem weer normaal als weer aan de normale wer-
kingsvoorwaarden wordt voldaan:
• Wanneer het gebied rondom de sensor voor heet is, bijvoorbeeld in de
zon
• Wanneer de voorruit is beslagen of wanneer er condens of ijs op de voor-
ruit zit (Blz. 432, 439)
• Wanneer u rijdt in omstandigheden waarin de sensor voor een object niet
kan signaleren zoals in het donker ('s nachts op een onverlichte weg),
wanneer fel licht in de sensor schijnt of in de sneeuw of in de mist.
• Wanneer de sensor voor of het gebied rondom de sensor koud is, bijvoor-
beeld in een extreem koude omgeving
• Als het gebied vóór de sensor voor wordt geblokkeerd, bijvoorbeeld wan-
4
neer de motorkap is geopend
Als het waarschuwingslampje PCS blijft knipperen of branden, of als de
waarschuwingsmelding niet verdwijnt, is er mogelijk een storing aanwezig in
het systeem. Laat uw auto direct controleren door een erkende Toyota-dea-
ler of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
Als de VSC wordt uitgeschakeld
Als de TRC en VSC zijn uitgeschakeld (Blz. 359), worden ook de functies
Pre-Crash Safety Brake Assist en Pre-Crash Safety Brake uitgeschakeld.
De Pre-Crash Safety-waarschuwingsfunctie werkt echter nog.
Het waarschuwingslampje PCS gaat branden en de melding “Pre-Crash
Brake is disabled due to VSC OFF.” (Pre-Crash Brake-systeem is uitge-
schakeld i.v.m. VSC OFF) wordt weergegeven op het multi-informatiedis-
play.
296
4-5. Toyota Safety Sense
LDA (Lane Departure Alert)
Overzicht van de functie
Als wordt gereden op wegen met witte (gele) lijnen, waarschuwt deze
functie de bestuurder als de auto de rijstrook dreigt te verlaten.
Het LDA-systeem herkent zicht-
bare witte
(gele) lijnen met de
sensor voor aan de bovenzijde
van de voorruit.
Lane Departure Alert-functie
Wanneer het systeem vaststelt
dat de auto de rijstrook dreigt te
verlaten, wordt een waarschuwing
weergegeven op het multi-infor-
matiedisplay en klinkt de waar-
schuwingszoemer
om de
bestuurder te waarschuwen.
Wanneer de waarschuwingszoe-
mer klinkt, controleer dan de situa-
tie op de weg en bedien het
stuurwiel voorzichtig om weer naar
het midden tussen de witte (gele)
lijnen terug te keren.
: Indien aanwezig
4-5. Toyota Safety Sense
297
WAARSCHUWING
Voordat u het LDA-systeem gebruikt
Vertrouw niet uitsluitend op het LDA-systeem. De LDA is geen systeem dat
de auto automatisch bestuurt of de hoeveelheid aandacht die moet worden
besteed aan het gebied voor de auto beperkt. De bestuurder dient altijd vol-
ledige verantwoordelijkheid te nemen voor een veilig rijgedrag door de
omgeving steeds goed in de gaten te houden en het stuurwiel te bedienen
om de rijrichting van de auto te corrigeren. Zorg ook voor voldoende pauzes
als u moe bent, bijvoorbeeld als u langere tijd heeft gereden.
Als u niet op de juiste manier rijdt en niet goed oplet, kunt u een ongeval
veroorzaken, waardoor ernstig letsel kan ontstaan.
Onbedoelde werking van de LDA vermijden
Als u het LDA-systeem niet gebruikt, zet het systeem dan uit met de toets
LDA.
Voorkomen van storingen in het LDA-systeem en onbedoeld uitge-
voerde handelingen
4
Breng geen wijzigingen aan de koplampen aan en plak geen stickers op
het lampglas.
Breng geen wijzigingen aan de wielophanging, enz. aan. Als de wielop-
hanging moet worden vervangen, neem dan contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwa-
lificeerde en uitgeruste deskundige.
Monteer of plaats geen voorwerpen op de motorkap of de grille. Monteer
ook geen accessoires aan de voorzijde van de auto (bullbars, enz.).
Als uw voorruit gerepareerd moet worden, neem dan contact op met een
erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar beho-
ren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
298
4-5. Toyota Safety Sense
Inschakelen van het LDA-systeem
Druk op de toets LDA om het
LDA-systeem in te schakelen.
Het controlelampje LDA gaat bran-
den en er wordt een melding weer-
gegeven
op
het
multi-
informatiedisplay.
Druk nogmaals op de toets LDA
om het LDA-systeem uit te schake-
len.
Als het LDA-systeem wordt in- of
uitgeschakeld, blijft de status van
het LDA-systeem de volgende keer
dat de motor wordt gestart ongewij-
zigd
Weergave op het multi-informatiedisplay
Binnenzijde van de weergege-
Binnenzijde van de weergege-
ven witte lijnen is wit
ven witte lijnen is zwart
Dit geeft aan dat het systeem
Dit geeft aan dat het systeem
witte (gele) lijnen herkent. Als de
witte
(gele) lijnen niet kan her-
auto de rijstrook verlaat, knippert
kennen of tijdelijk is uitgescha-
de witte lijn die wordt weergege-
keld.
ven aan de zijde waar de auto de
strook verlaat oranje.
4-5. Toyota Safety Sense
299
Als “Check LDA system” (controleer LDA-systeem) wordt weergegeven
op het multi-informatiedisplay
Als het controlelampje LDA niet gaat branden wanneer de toets LDA wordt
ingedrukt om het systeem in te schakelen, is er mogelijk een storing aanwe-
zig in het systeem. Laat uw auto direct controleren door een erkende Toyota-
dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde
en uitgeruste deskundige.
Werkingsvoorwaarden
Deze functie werkt wanneer aan alle onderstaande voorwaarden wordt vol-
daan.
De LDA is ingeschakeld.
De rijsnelheid is ongeveer 50 km/h of hoger.
Het systeem herkent witte (gele) lijnen.
De breedte van de rijstrook is ten minste ongeveer 3 m.
De richtingaanwijzerschakelaar wordt niet bediend.
Er wordt gereden op een rechte weg of in een flauwe bocht met een straal
4
van meer dan ongeveer 150 m.
Er worden geen systeemstoringen gesignaleerd. (Blz. 569)
Tijdelijk uitschakelen van functies
Als niet langer aan de werkingsvoorwaarden wordt voldaan, wordt een functie
mogelijk tijdelijk uitgeschakeld. Als echter weer aan de werkingsvoorwaarden
wordt voldaan, wordt de werking van de functie automatisch hervat.
(Blz. 299)
Lane Departure Alert-functie
De waarschuwingszoemer is mogelijk slecht te horen door geluiden van bui-
ten, afspelen van muziek, enz.
Er bevinden zich maar aan één kant van de weg witte (gele) lijnen
Het LDA-systeem zal niet werken voor de zijde waar geen witte (gele) lijnen
konden worden herkend.
Nadat de auto in de zon heeft gestaan
Het LDA-systeem is mogelijk niet beschikbaar en er wordt gedurende een
bepaalde tijd na het wegrijden een waarschuwingsmelding weergegeven. Als
de temperatuur in de auto daalt en de temperatuur rondom de sensor voor
(Blz. 279) weer geschikt is voor de werking ervan, worden het systeem
geactiveerd.
Als er slechts aan één zijde van de auto rijstrookmarkeringen aanwezig
zijn
De Lane Departure Warning-functie zal niet werken voor de zijde waar geen
rijstrookmarkeringen konden worden herkend.
300
4-5. Toyota Safety Sense
Omstandigheden waaronder de functies mogelijk niet goed werken
In de volgende situaties signaleert de sensor voor witte (gele) lijnen mogelijk
niet en werken verschillende functies mogelijk niet normaal.
Er zijn schaduwen op de weg die parallel lopen aan de witte (gele) lijnen of
deze bedekken.
Er wordt met de auto gereden in een gebied zonder witte (gele) lijnen, zoals
voor een tolboom of kaartautomaat of op een kruising.
De witte (gele) lijnen zijn onderbroken of er zijn kattenogen (reflecterende
markeringen) of stenen aanwezig.
De witte (gele) lijnen zijn niet of moeilijk te zien door zand, enz.
Er wordt met de auto gereden op een wegdek dat nat is door regen, plas-
sen, enz.
De verkeerslijnen zijn geel (waardoor ze mogelijk moeilijker te herkennen
zijn dan witte lijnen).
De witte (gele) lijnen lopen over een stoeprand, enz.
Er wordt met de auto gereden op een helder oppervlak, zoals beton.
Er wordt met de auto gereden op een oppervlak dat helder is als gevolg van
gereflecteerd licht, enz.
Er wordt met de auto gereden in een gebied waar de helderheid plotseling
verandert, zoals bij in- en uitgangen van tunnels.
Licht van de koplampen van een tegenligger, de zon, enz. dringt de camera
binnen.
Er wordt met de auto gereden op een plaats waar de weg zich splitst, wegen
samenkomen, enz.
Er wordt gereden op een helling.
Er wordt gereden op een weg die naar links of rechts helt of op een bochtige
weg.
Er wordt gereden op een onverharde of ongelijkmatige weg.
Er wordt gereden in een scherpe bocht.
De rijstrook is zeer smal of breed.
De auto helt sterk over door het vervoeren van zware bagage of door een
onjuiste bandenspanning.
De afstand tot de voorligger is extreem kort.
De auto beweegt vaak op en neer ten gevolge van de wegomstandigheden
tijdens het rijden (slechte wegen of naden in het wegdek).
De koplampglazen zijn vuil en laten 's nachts weinig licht door, of de licht-
bundel wijkt af.
De auto is net van rijstrook gewisseld of een kruising overgestoken.
Waarschuwingsmeldingen voor het LDA-systeem
Waarschuwingsmeldingen worden gebruikt om een storing in het systeem
aan te geven of om de bestuurder tijdens het rijden te waarschuwen.
Persoonlijke voorkeursinstellingen
Blz. 122
4-5. Toyota Safety Sense
301
Automatic High Beam-systeem
Het Automatic High Beam-systeem maakt gebruik van een inge-
bouwde sensor voor om de helderheid van bijvoorbeeld de
straatverlichting en de verlichting van tegenliggers en voorlig-
gers te meten, en schakelt indien nodig automatisch het groot-
licht in of uit.
WAARSCHUWING
Beperkingen van het Automatic High Beam-systeem
Vertrouw niet uitsluitend op het Automatic High Beam-systeem. Rijd altijd
voorzichtig, houd hierbij de omgeving in de gaten en schakel indien nodig
handmatig het grootlicht in of uit.
Voorkomen van onjuiste werking van het Automatic High Beam-sys-
4
teem
Voorkom overbelading van uw auto.
Inschakelen van het Automatic High Beam-systeem
Duw de hendel van u af terwijl de
lichtschakelaar in de stand
staat.
Het controlelampje van het Auto-
matic High Beam-systeem gaat
branden als de koplampen auto-
matisch worden ingeschakeld om
aan te geven dat het systeem is
ingeschakeld.
: Indien aanwezig
302
4-5. Toyota Safety Sense
Handmatig in- en uitschakelen van het grootlicht
Dimlicht inschakelen
Trek de hendel naar u toe,
zodat deze in de oorspronke-
lijke stand terugkomt.
Het controlelampje van het
Automatic High Beam-systeem
dooft.
Duw de hendel van u af om het
Automatic High Beam-systeem
weer in te schakelen.
Grootlicht inschakelen
Zet de lichtschakelaar in
stand
Het controlelampje van het
Automatic High Beam-systeem
dooft en het controlelampje van
het grootlicht gaat branden.
4-5. Toyota Safety Sense
303
Voorwaarden voor het automatisch in- of uitschakelen van het grootlicht
Als aan alle onderstaande voorwaarden is voldaan, wordt het grootlicht
automatisch ingeschakeld (na ongeveer 1 seconde):
• De rijsnelheid is ongeveer 40 km/h of hoger.
• Het gebied voor de auto is niet verlicht.
• Er zijn geen tegenliggers of voorliggers met ingeschakelde koplampen of
achterlichten.
• Er bevinden zich weinig straatlantaarns op de weg voor u.
Als aan een van onderstaande voorwaarden wordt voldaan, wordt het groot-
licht automatisch uitgeschakeld:
• De rijsnelheid is lager dan ongeveer 30 km/h.
• Het gebied voor de auto is verlicht.
• Tegenliggers of voorliggers hebben de koplampen of achterlichten inge-
schakeld.
• Er bevinden zich veel straatlantaarns op de weg voor u.
Detectie-informatie sensor voor
In de volgende situaties wordt het grootlicht mogelijk niet automatisch uitge-
4
schakeld:
• Als plotseling een tegenligger uit een bocht opdoemt
• Als plotseling een andere auto voor de eigen auto invoegt
• Als tegenliggers of voorliggers aan het zicht zijn onttrokken als gevolg
van een reeks bochten, wegafscheidingen of bomen langs de weg
• Wanneer tegenliggers opdoemen uit de rechter tegemoetkomende rij-
strook op een brede weg
• Wanneer er tegenliggers of voorliggers met uitgeschakelde verlichting
zijn
Het grootlicht wordt mogelijk uitgeschakeld als een tegenligger wordt gesig-
naleerd die zijn mistlampen aan heeft terwijl zijn koplampen uit zijn.
Door de aanwezigheid van huisverlichting, straatverlichting, verkeerslichten
of verlichte billboards of verkeersborden wordt mogelijk geschakeld van
grootlicht naar dimlicht of blijft het dimlicht mogelijk ingeschakeld.
De volgende factoren kunnen van invloed zijn op de reactietijd voor het in-
of uitschakelen van het grootlicht:
• De helderheid van koplampen, mistlampen en achterlichten van tegenlig-
gers en voorliggers
• De beweging en richting van tegenliggers en voorliggers
• Als de verlichting van een tegenligger of voorligger slechts aan één kant
werkt
• Als een tegenligger of voorligger een voertuig op twee wielen betreft
• De toestand van de weg (stijgingspercentage, bochten, toestand van het
wegdek, enz.)
• Het aantal inzittenden en de hoeveelheid bagage
Het grootlicht kan op voor de bestuurder onverwachte momenten worden
in- en uitgeschakeld.
304
4-5. Toyota Safety Sense
Fietsen of vergelijkbare objecten worden mogelijk niet gesignaleerd.
In de onderstaande situaties kan het systeem de helderheid van het omge-
vingslicht mogelijk niet juist signaleren. Hierdoor blijven de dimlichten moge-
lijk branden of zorgt het grootlicht mogelijk voor problemen bij voetgangers,
tegenliggers of voorliggers of anderen. In dergelijke gevallen moet handma-
tig worden geschakeld tussen grootlicht en dimlicht.
Bij slecht weer (regen, sneeuw, mist, zandstormen, enz.)
Het zicht door de voorruit wordt belemmerd door damp, wasem, ijs, vuil,
enz.
De voorruit is gebarsten of beschadigd.
De sensor voor is vervormd of vuil.
De temperatuur van de sensor voor is extreem hoog.
De helderheid van het omgevingslicht komt overeen met die van koplam-
pen, achterlichten of mistlampen.
Tegenliggers hebben de koplampen of voorliggers hebben de achterlich-
ten niet ingeschakeld of de lampen zijn vuil, hebben een andere kleur of
zijn niet correct afgesteld.
In gebieden waar lichte en donkere stukken elkaar afwisselen.
Als geregeld en herhaaldelijk over stijgende en dalende wegen wordt
gereden, of over wegen met een slecht of oneffen wegdek (zoals klinker-
wegen, zandwegen, enz.).
Als geregeld en herhaaldelijk over bochtige wegen wordt gereden.
Er bevindt zich een sterk spiegelend voorwerp, zoals een spiegel, voor
de auto.
De achterzijde van een voorligger is sterk spiegelend, zoals een contai-
ner op een truck.
De koplampen van de auto zijn beschadigd of vuil of zijn niet correct
afgesteld.
De auto helt naar één kant over door bijvoorbeeld een lekke band of ligt
aan de achterzijde wat lager doordat een aanhangwagen is aangekop-
peld.
Er wordt herhaaldelijk en op een abnormale manier geschakeld tussen
dimlicht en grootlicht.
De bestuurder meent dat andere bestuurders of voetgangers last hebben
van het grootlicht.
4-5. Toyota Safety Sense
305
RSA (Road Sign Assist)
Overzicht van de functie
De RSA herkent bepaalde verkeersborden door gebruik te maken van
de sensor voor en voorziet de bestuurder via het multi-informatiedis-
play van informatie.
Als het systeem vaststelt dat de snelheidslimiet wordt overschreden,
of wanneer er bijvoorbeeld verboden acties ten opzichte van de her-
kende verkeersborden worden uitgevoerd, wordt de bestuurder m.b.v.
een waarschuwingsdisplay en waarschuwingszoemer gewaar-
schuwd*.
*: U kunt deze instelling aan uw persoonlijke voorkeur aanpassen.
Sensor voor
4
: Indien aanwezig
306
4-5. Toyota Safety Sense
Weergave op het multi-informatiedisplay
Nadat een verkeersbord door de sensor voor is herkend, wordt deze
op het multi-informatiedisplay weergegeven wanneer de auto het ver-
keersbord passeert.
● Wanneer de informatie van het
ondersteunende systeem wordt
geselecteerd, kunnen er maxi-
maal 3 verkeersborden worden
weergegeven. (Blz. 119)
● Wanneer andere informatie dan
van het ondersteunende sys-
teem wordt geselecteerd, wordt
een verkeersbord met de snel-
heidslimiet of een verkeers-
bord voor einde van alle
verboden weergegeven.
(Blz. 119)
Er wordt geen verkeersbord voor
een inhaalverbod of met de snel-
heidslimiet met een aanvullend
teken weergegeven. Als er echter
andere verkeersborden dan die
met de maximaal toegestane snel-
heid worden herkend, worden deze
trapsgewijs weergegeven onder
het verkeersbord met de maxi-
maal toegestane snelheid.
4-5. Toyota Safety Sense
307
Soorten herkende verkeersborden
De volgende soorten verkeersborden, inclusief elektronische ver-
keersborden en knipperende verkeersborden, worden herkend.
Niet-officiële (niet aan het Verdrag van Wenen voldoende) of recente-
lijk geïntroduceerde verkeersborden worden mogelijk niet herkend.
Type
Multi-informatiedisplay
Begin/einde snelheidslimiet*1
Regen
Snelheidslimiet
met aanvullend
teken
4
(Gelijktijdig met
IJs
snelheidslimiet
weergegeven)
Oprit/afrit*2
Er is een
(Voorbeeld
aanvullend teken
display)
(Inhoud wordt niet
herkend)
Begin/einde inhaalverbod
Einde alle verboden
(Einde van alle verboden. Terugkeer
naar de standaard verkeersregel-
geving.)
*1: Een verkeersbord met een snelheidslimiet hoger dan 130 wordt mogelijk
niet herkend; er wordt mogelijk een verkeerde snelheidslimiet weergege-
ven.
*2: Als de richtingaanwijzers bij het wisselen van rijstrook niet worden
bediend, wordt het teken niet weergegeven.
308
4-5. Toyota Safety Sense
Waarschuwingsdisplay
In de volgende situaties waarschuwt het RSA-systeem de bestuurder
m.b.v. een waarschuwingsdisplay.
● Wanneer de rijsnelheid de drempelwaarde voor de snelheidswaar-
schuwing in relatie tot de maximumsnelheid op het op het multi-
informatiedisplay weergegeven verkeersbord overschrijdt, veran-
dert de kleur van het verkeersbord.
● Als wordt gesignaleerd dat uw auto een ander voertuig inhaalt ter-
wijl er een verkeersbord voor een inhaalverbod wordt weergegeven
op het multi-informatiedisplay, gaat het verkeersbord knipperen.
Afhankelijk van de situatie wordt de verkeerssituatie (richting en snel-
heid van het verkeer en hoeveelheid verkeer) mogelijk niet goed
gesignaleerd en werkt het waarschuwingsdisplay mogelijk niet goed.
Automatisch uitschakelen van weergave verkeersborden RSA
In de volgende situaties worden een of meer verkeersborden automatisch uit-
geschakeld.
Een nieuw verkeersbord wordt over een bepaalde afstand niet herkend.
De weg verandert als gevolg van een afslag naar links of rechts, enz.
Afhankelijk van de situatie wordt het rijgedrag (keren, rijstrookwisseling,
enz.) mogelijk niet goed gesignaleerd en werkt het automatisch uitschake-
len mogelijk niet goed.

 

 

 

 

 

 

 

Content      ..     2      3      4      5     ..